Onderstaand stuk is de inleiding uit het boek "Het Joods-christelijk dispuut en Josef Albo ± 1380-1444", geschreven door drs. Daniëlle S. C. Somer.
In 63 v.o.j. had Pompejus II, zoon van Alexander Jannai en Salomé Alexandria, Jeruzalem veroverd en Hyrcanus werd tot hogepriester aangesteld, onder Romeinse protectie. De joden in Judea bezaten bepaalde privileges, zoals het uitoefenen van hun eigen rechtspraak en het volgen van eigen traditie in huwelijk en erfrecht. Verder werden zij vrijgesteld van het brengen van offers aan Romeinse goden en ook hoefden zij geen beelden van die goden in hun synagogen te plaatsen.
Herodes de Grote (37 v.o.j. - 4) veroverde diverse gebieden op Mattathias Antigones, waaronder Galilea en eindigde met de verovering van Jeruzalem in het voorjaar van 37 v.o.j. De joodse staat onder Herodes was een koninkrijk. Herodes was schatting verschuldigd aan Rome. Hij kon geen buitenlandse politiek voeren maar had de vrije hand als het om binnenlandse politiek ging. Herodes plaatste niet joodse soldaten in steden om een tegenwicht te vormen tegen de hem niet welgezinde joden. Ook verdeelde hij zijn koninkrijk in joodse top archieën en niet joodse territoria, waarschijnlijk in stadsdistricten naar de vorm van de Griekse polis. Doordat Herodes als koning was aangesteld veranderde de staatsrechtelijke vorm in zoverre dat de wetten van het Romeinse rijk golden en het rechtstoezicht van het Sanhedrin op Herodes overging. Herodes privé bezit was enorm. De belastingen die door de burgers betaald moesten worden waren hoog, met name de tol bij de grens. Herodes bracht de landbouw weer tot nieuw leven en de productie nam toe en daarmee ook de welvaart van het land. Na de dood van Herodes werd het koninkrijk verdeeld onder zijn drie zonen Archelaus, Herodes Antipas en Philippus. Het was tijdens Herodes Antipas dat Jezus leefde. Verslagen van het leven van Jezus zijn opgetekend in de evangeliën. Jezus was een jood en verkondigde de boodschap van het rijk van God (Mattheüs 9,35) aan Israël en deed wonderen. Hij had veel volgelingen en na zijn lijden, dood en opstanding bekeerden nog veel anderen zich tot de leer van Jezus Christus.
Het Nieuwe Testament heeft zich uit het jodendom van de eerste eeuw en het begin van de tweede eeuw ontwikkeld en staat in de joodse traditie. 1 Naast de evangeliën, die betrekking hebben op het leven van Jezus, bevat het Nieuwe Testament brieven aan gemeenten, die door de apostelen en Paulus zijn gesticht. Eerst probeerden zij de jood voor het nieuwe geloof te winnen en daarna richtten zij zich tot de heidenen. Velen namen het nieuwe geloof aan en lieten zich dopen. Al snel deden zich de eerste problemen voor in de gemeenten. Joden christenen wilden vast blijven houden aan de wet en de besnijdenis, terwijl de christenen uit de heidenen daar geen enkele binding mee hadden en zich verzetten (Handelingen 15). Hier ligt in feite het begin van het al eeuwen durende schisma.
Paulus op weg naar Damascus om christenen te vervolgen, kwam door een openbaring tot het inzicht dat Jezus de Christus was. In zijn brief aan de Romeinen wijdt hij enkele hoofdstukken aan het thema Israël (Romeinen 9-11). De christenen in Rome stonden ver van de joodse traditie af. 2 Waarschijnlijk waren stemmen opgegaan dat de verkiezing van Israël op de jonge kerk was overgegaan en dat Israël zelf verstoken en onterfd was. Paulus zegt in Romeinen 11,1-2, dat God zijn volk niet verstoten heeft en dat Israël het verkoren volk blijft (Romeinen 11,16-24). Wanneer alle volkeren van de wereld het evangelie zullen hebben aangenomen, zal Israël naar het heil verlangen dat in Jezus Christus aangeboden is (Romeinen 11,25-32).
In de Jacobus brief, die gericht is aan joden-christenen, wordt de trouw aan de wet niet in tegenspraak gezien met het geloof in Jezus Christus (Jacobus 2,9-14). De christologie heeft de basis van de joodse traditie niet verlaten. 3 De nieuwe godsdienst, eerst nog als een joodse sekte beschouwd, moest over de hele wereld worden uitgedragen, zoals Jezus zelf gezegd heeft in Matteüs 28,19:
Gaat dan henen, onderwijst alle de volkeren, dezelve dopende in de naam van de vader en de zoon en de Heilige Geest, lerende hen onderhouden alles wat ik u geboden heb.
Voor joden was het nieuwe geloof niet relevant, al waren er joden die zich aansloten als volgelingen van Jezus. De verschilpunten waren met name gelegen in de visie op de Tora en de Messias. In de joodse traditie is sprake van een politieke Messias en hij zou zeker geen kruisdood sterven, zoals Jezus. De Romeinse stadhouder Florus maakte inbreuk op de tempel en de tempelschatten. Dit leidde tot een joodse opstand in 66 die haar dieptepunt bereikte in 70 toen de tempel en Jeruzalem werden verwoest door Titus, de zoon van keizer Vespasianus. Aan joden werd de toegang tot Jeruzalem ontzegd en zij verspreidden zich toen over het gehele Romeinse imperium.
Het Nieuwe Testament getuigt van christianiseren van het Oude Testament. In Hebreeën 8,5 bijvoorbeeld wordt de wet als schaduwbeeld van het heil gezien. Verder wordt in het Oude Testament op alle mogelijke plaatsen Christus gelezen of worden verwijzingen naar het christendom waargenomen (Psalm 118,22, Romeinen 9,24-26). Een andere gedachte in het christendom is dat de kerk in de plaats van Israël gekomen is en het ware Israël zelf is. Het heil is niet meer voor één volk maar voor alle volkeren (Collossenzen 3,11) en het principe "extra ecclesiam nulla salus est", buiten de kerk is geen redding, doet zijn intrede. Allegorieën die de rabbijnse traditie eigen zijn worden door christenen op het Oude Testament toegepast. Het Oude Testament is het boek van de kerk geworden en joden krijgen een collectieve schuld toegemeten voor de dood van Jezus (Matteüs 27,25):
"En al het volk antwoordende zeide: "Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen."
Omdat het aantal heiden-christenen de overhand kreeg over het aantal joden-christenen werd de binding met de joodse traditie steeds zwakker. Christenen waren op zoek naar een eigen identiteit en zetten zich daarom af tegen het jodendom, waaruit het zich ontwikkeld had. Dit leidde tot een veelheid van "Adversus Judaeos" - literatuur. Het doel van deze literatuur was het bevestigen en versterken van het christelijke geloof. Teksten uit het Oude - en Nieuwe Testament werden op een rij gezet om de waarheid van het christelijke geloof aan te tonen. Deze traditie was de aanzet tot de disputen, die in latere eeuwen gehouden zijn tussen vertegenwoordigers van jodendom en christendom.
In de "Adversus Judaeos" -literatuur is steeds sprake van een gesprek tussen een jood en een christen. Bij de meerderheid van deze uitingen, is het echter de vraag of de disputen wel echt hebben plaatsgevonden. Vaak komt de jood in de disputen naar voren als degene die de trefwoorden aanreikt, opdat de christen zijn betoog verder kan ontwikkelen. Het eerste bekende dispuut 4 werd gehouden tussen Justinus de Martelaar en Tryphon 5 in de tweede eeuw, tijdens of vlak na de Bar Kochba opstand (132-135). Deze opstand brak uit onder Hadrianus (117-138), omdat hij de besnijdenis verbood, van de stad Jeruzalem een Romeinse kolonie maakte en daar middenin en heidense tempel plaatste. Na deze opstand werden anti joodse decreten uitgevaardigd en werden veel joden als slaaf verkocht.
In de proloog vertelt Justinus over zichzelf en zijn bekering tot het christendom. Justinus heeft in allerlei filosofische scholen gestudeerd maar de waarheid had hij daar niet gevonden. Eens kwam hij een wijs man tegen. Die wijze man heeft Justinus aangetoond dat alleen bij de profeten de kennis van de waarheid gevonden kan worden. De profeten gaven eer aan de schepper van alle dingen als God de vader en de profeten hebben de Christus verkondigd, die van God gezonden zou worden als zijn zoon. Justinus neemt daarop het christelijk geloof aan. Daarom zei Justinus tot Tryphon dat hij ook moest geloven in God, de Christus en zich moest laten dopen en zo een voorspoedig en gelukkig leven leiden.
Het centrale punt van het dispuut is dat Jezus Christus de beloofde Messias van de joden is. De wet van Mozes is door het nieuwe, eeuwige verbond van Christus vervangen. Het christendom is het ware Israël en een universele religie. Het Oude Testament verwijst naar de komst van de Messias. Het heeft gedetailleerde voorspellingen over de Messias, zoals de goddelijke natuur van de Messias, zijn leven op aarde, de komst van Elia die voorafgaat aan de komst van de Messias, de maagdelijke geboorte, de afdaling van de Heilige Geest, de doop van Jezus, zijn kruisiging en opstanding. Andere onderwerpen die aan bod komen hebben betrekking op christenen, het geloof in het duizendjarig rijk en een herbouwd en vergroot Jeruzalem waarover de profeten geschreven hebben. Een filosofische visie van Justinus op de Christus is dat hij Christus ziet als een pre-existerende logos. Christus bestond al voor de schepping van de wereld en was het woord (logos) dat vlees moest worden (Johannes 1,14). Voor Christus waren Socrates, Herades, Abraham en anderen, die door hun kennis van de waarheid als christenen waren en op het latere christendom vooruitliepen. Jodendom en Hellenisme zouden dan tenslotte uitmonden in het christendom.
Justinus citeert veel Bijbelteksten uit het Oude Testament om de waarheid van het christendom te bewijzen en om het geloof van de joden te weerleggen. Daarin toont hij aan dat Jezus Christus de Schrift heeft vervuld. In het Oude Testament komen typologieën, symbolen en verwijzingen voor die naar Christus wijzen. Voorbeelden zijn de zondvloed (Genesis 6,5-8,14) als verlossing van de mensheid (Dialoog 127,1) en de staf van Mozes (Exodus 4,17) die verwijst naar het kruishout van Christus (Dialoog 86,1). De maagdelijke geboorte wordt aangetoond door Jesaja 7,14-15:
"Zie, ene maagd zal zwanger worden, en zij zal ene zoon baren, en zijnen naam Immanuel heten. Boter en honing zal hij eten, totdat hij weet te verwerpen het kwade en te verkiezen het goede." 6
De drie-eenheid wordt aangetoond door Genesis 1,26:
"Laat ons mensen maken naar ons beeld...." (Dialoog 62,1-2) en nog enkele andere teksten namelijk Genesis 3,22 (Dialoog 62,2-4) en Genesis 19,24 (Dialoog 56,12). Justinus maakt een driedeling in tekstbetekenis. Er zijn teksten die christologisch verklaard dienen te worden dan wel trinitair, met betrekking tot de drie-eenheid of ecclesiastisch: het wezen en de werken van de kerk als nieuw volk van God. Een voorbeeld van dit laatste is Genesis 49,10, de Silo-tekst.
De Bijbel is voor Justinus in zijn geheel een christelijk boek en de bron voor het bewijzen van de christelijke waarheid en de bron van negatieve uitlatingen over joden van zijn tijd: starheid, verwerping, gericht en misstappen (Deuteronomium 32,20 en Dialoog 20,4).
De verwoesting van de tempel in 70 betekende het einde van de offerdienst en dat was al aangekondigd in het Oude Testament. Jesaja 1,7-8:
"Uw aardrijk is een verwoesting, uw steden zijn met vuur ver-brand, uw land, dat verteren de vreemden in uw tegenwoordigheid en een verwoesting is er als een omkering door de vreemden. En de dochter van Sion is overgebleven als een hutje in de wijngaard als een nachthutje in de komkommerhof als een belegerde stad" (Dialoog
16,2).
Justinus is de eerste auteur die de joden als vijanden van Christus en christenen beschouwd. Joden lasteren namelijk de naam van Jezus en willen de volgelingen van hem doden en martelen (Dialoog 122,2).
Justinus doelt hier op "De zegenspreuk van de ketters", in het Achttiengebed Birkat haMinim. De tekst van deze twaalfde spreuk luidt:
"En voor de lasteraars zij er geen hoop; mag alle kwaad terstond ten onder gaan en laat al uw vijanden spoedig worden afgesneden, het regime van de willekeur, spoedig! - ontwortel het, breek het, werp het temeer, breng het op de knieën, spoedig, in onze dagen. Gezegend u Heer, die vijanden breekt en heersers van de willekeur op de knieën brengt." 7
Christenen waaronder Justinus, interpreteerden de zegenspreuk als het gebed om de ondergang van het christendom. Maar met minim werden afwijkende joodse stromingen bedoeld zoals de Sadduceeërs, de Essenen alsmede verschillende christelijke stromingen onder de joden: joden-christenen. Deze zegenspreuk heeft dezelfde strekking als de tekst in Ben Sira 35,19-22 en 36:
"Ook zal God niet treuzelen ..... totdat hij de scepter van willekeur verdrijft en de staf van het kwaad af kapt, ja afkapt! ....... Wek woede en stort toorn uit, breng de verdrukker op de knieën, slaat neer de vijand. In het vuur van de toorn moge de ontkomene verteerd worden en mogen zij die uw volk kwaad doen ten onder gaan." 8
Ben Sira leefde omstreeks het begin van de tweede eeuw v.o.j. De tekst in Ben Sira richtte zich tegen de Seleuciden die met strakke hand regeerden. Later in de Romeinse tijd nam de Romeinse overheid die plaats in. De Sadduceeërs, de heersende priesterklasse, die relaties onderhielden met de Romeinen, werden gezien als overlopers. De naam "Beracha van de Sadduceeërs" kon later als eufemistische aanduiding dienen.
De basis van Birkat haMinim lag al voor het begin van de gangbare jaartelling en daarmee voor het ontstaan van het christendom. Birkat haMinim richt zich tegen degenen die het voortbestaan van het joodse volk in gevaar brengen.
Na de verwoesting van de tempel in 70, vormden joods-christelijke sekten een ernstige bedreiging voor het voortbestaan van de joodse gemeenschap. Joden-christenen hadden zich niet achter de nationale opstand tegen de Romeinen in 68 gesteld en zagen de verwoesting van de tempel als een bevestiging van hun geloof. Na de verwoesting moesten alle krachten worden gebruikt om totale desintegratie tegen te gaan en ruimte voor afwijkende religieuze ideeën verdween vrijwel geheel. De meerderheid van de joden-christenen ging mee in het proces van vermenging met heiden-christenen, die de verwoesting van de tempel als bewijs beschouwden, dat God het joodse volk verworpen had.9
Birkat haMinim richt zich dus tegen degenen die het voortbestaan van de joodse traditie in gevaar brengen en in de eerste eeuwen werden joden-christenen bedoeld en niet christenen en het christendom.
Andere uitspraken van Justinus laten zien dat hij joden als broeders van de christen ziet als zij, de joden, Jezus accepteren (Dialoog 96,2). Justinus blijft vasthouden aan het bezit van de waarheid en het heil van het christelijk geloof. Joden-christenen mogen nog wel aan de Mozaïsche wetgeving vasthouden zolang er geen heiden-christenen bij zijn (Dialoog 47). Bij Justinus komt de gelijkstelling van joden met de duivel en demonen naar voren. In Dialoog 131,2 zegt Justinus dat joden van de demonen zijn en behoren tot de heer van de duivelen. Zie voor nadere uitleg hierna.
Waarschijnlijk heeft het dispuut van Justinus met Tryphon niet plaatsgevonden en was de rol die Tryphon toebedeeld kreeg er slechts één om trefwoorden aan te reiken, zodat Justinus de mogelijkheid kreeg zijn apologie van het christelijk geloof uit te werken. Tryphon komt aan het begin en aan het eind wat vaker aan het woord, maar over het geheel genomen is er sprake van een monoloog van Justinus. Als Justinus bijvoorbeeld zegt dat christenen het ware Israël zijn, dan reageert Tryphon niet hard op deze uitspraak. Dit dispuut vormt de basis voor de later gehouden disputen.
De opmerking van Justinus dat er sprake is van identificatie van joden en duivels vergt nadere toelichting. Om die relatie duidelijk te maken is het nodig de persoon Judas er bij te betrekken. Judas wordt in de evangeliën afgeschilderd als de bedrieger en verrader van Jezus. In de opsommingen van Jezus twaalf discipelen wordt Judas al gekwalificeerd als de verrader (Matteüs 10,4; Marcus 3,19 en Lucas 6,16). Andere teksten getuigen van verwantschap met de duivel Johannes 6,70: "Jezus antwoordde hun: Heb ik niet u twaalf uitverkoren? en één uit u is een duivel".
En Johannes 13,2:
"En als het avondmaal gedaan was (toen nu de duivel in het hart van Judas, Simons zoon, Iskariot gegeven had dat hij hem verraden zou)".
Een tendens in de evangeliën is de pro-Romeinse beschrijving en minimalisatie van de rol van de Romeinen in Jezus arrestatie, rechtspraak en executie. 10
Christenen willen dat Jezus sterft omdat er anders geen sprake van verlossing kan zijn. Zij vermijden dan de gedachte dat Judas (en de joden) nodig waren om Jezus te doden ten behoeve van de christenen. Hoe meer de christenen Judas en de joden starheid en haat toeschrijven des te meer kunnen christenen afstand nemen van hun verantwoordelijkheid. 11
In de vroeg-christelijke literatuur wordt een verbinding gelegd tussen Judas en de joden (Hiëronymus en Chrysostomos). Judas verliet Jezus door hem te verraden en zo deden ook Gods uitverkorenen, de joden, en zij verlieten God door zijn zoon Jezus te verwerpen. Dit beeld is niet juist, want joden verwierpen Jezus niet massaal. Grote scharen volgden Jezus (Matteüs 12,15).
In mythen over Judas Iskariot komen beschrijvingen voor over een slechte en criminele jeugd. Dit moet dan het gedrag van Judas verklaren zoals dat is opgetekend in het Nieuwe Testament. In een andere traditie is het de vrouw van Judas, die de oorzaak van de kwade handelingen is, door Judas slechte dingen in het oor te fluisteren. In deze mythen wordt ook een lijn getrokken van Kaïn, Esau, Sodomieten naar Judas. Judas is dan de personificatie van het kwade.
In de beschrijvingen en afbeeldingen van Judas in de middeleeuwen is het rode haar kenmerkend. De rode kleur staat in relatie tot het bloedgeld dat Judas voor zijn verraad gekregen heeft. Rood is ook de kleur van het haar van satan in de passiespelen. Verder heeft Judas een lange neus en draagt hij een gele mantel. De gele mantel is het gele insigne, dat de joden verplicht waren te dragen in bepaalde perioden en in bepaalde landen, in het groot. Judas in de gele mantel is de personificatie van een super-jood. Geel in de middeleeuwen is de kleur van verraad of bedrog en van schande en smaad. Ook droeg Judas onafscheidelijk zijn geldbuidel bij zich.
De uiterlijke vormen die Judas toegeschreven worden, gaven in wezen het karakter en de identiteit van de persoon Judas aan. De geldbuidel duidt op gierigheid en de rode kleur op de relatie met de duivel. Judas is bezeten van de satan en is slechts in staat om het kwade te doen. De beeldvorming van Judas werd mede afgeleid van de joden, die de christenen in hun omgeving waarnamen. Joden waren geldschieters van beroep omdat hun de toegang tot andere beroepen ontzegd was. Naar de mening van christenen waren zij gierig en boosaardig.
Het passiespel is bedoeld ter versterking van het christelijk geloof en toont tevens de noodzaak van Christus' dood tot verlossing van de mensheid. Diezelfde passiespelen bevorderden echter ook een anti-joodse stemming onder de bevolking.
In bijvoorbeeld "Everyman', een zedenspel, wordt Judas gezien als joodse verleider en bedrieger. Ook worden joden hierin beschuldigd van bronnen-vergiftiging en rituele moord. De relatie tussen Judas, joden en duivel werd in de loop van de eeuwen tot in de middeleeuwen steeds meer ontwikkeld tot een algehele personificatie van het kwade.
Marcion 12 die in de tijd van Justinus leefde (:t 160), was een door de gnostiek beïnvloedde dwaalleraar. Met Marcion is een anti-joodse en anti-bijbelse lijn in de kerkgeschiedenis begonnen, die nog steeds zijn uitwerking heeft tot in de 20e eeuw toe. Marcion is anti-judaïstisch en wijst het Oude Testament af. De Tora en de evangeliën verdragen elkaar niet en het is onmogelijk dat dezelfde God daarachter staat. Marcion reinigde het Nieuwe Testament van vermeende judaïstische vervalsingen en misverstanden. Er blijft zo slechts een gedeelte van het Lucas evangelie over samen met de brieven van Paulus. Het Oude Testament werd aan de joden overgelaten. Het christendom moet worden gevrijwaard van joodse invloeden en ontdaan worden van zijn joodse voorgeschiedenis. De kerk van Marcion heeft het niet lang volgehouden omdat het christendom zijn heilstheologie gebaseerd heeft op het Oude Testament.13
De derde eeuw betekende voor het Romeinse rijk een crisis. Het kreeg te maken met verzwakking van de centrale macht en de provincies namen meer en meer de overhand over het moederland. Andere oorzaken waren toenemende tegenstellingen tussen arm en rijk door toedoen van een verslechterde economische toestand met een hoge inflatie. De derde eeuw kenmerkte zich door aanvallen van vijanden aan de grenzen van het Romeinse rijk: Germanen, Perzen, Berbers en Moren. De opkomst van het christendom en zijn verspreiding over het Romeinse rijk bracht de ondergang van de oude Romeinse religie met zich mee. Keizer Constantijn de Grote (312-337) was de eerste keizer, die het christendom als staatsgodsdienst instelde. Hij gaf christenen dezelfde rechten als de joden.
Tertullianus 14 leefde in de 3e eeuwen was aangesloten bij een zeer ascetische sekte, de Montanen. Hij heeft veel geschreven op kerkelijk gebied en schreef in het Latijn en in het Grieks. Aan zijn traktaat" Adversus Judaeos", dat het eerste Latijnse geschrift tegen de joden is, ligt de dialoog van Justinus met Tryphon ten grondslag. In het traktaat, dat een apologie is, vindt namelijk een dispuut plaats tussen een christen en een jood. Aangezien de waarheid niet duidelijk uit de verf kwam, besloot Tertullianus om de behandelde onderwerpen uit te diepen en te verduidelijken. Vermoedelijk is het dispuut literaire fictie, omdat het met name een monoloog is en er in de uiteenzetting sporadisch verwezen wordt naar de dialoog. Deze apologie dient ter versterking van het christelijk geloof en is waarschijnlijk niet gericht tegen de joden.
Tertullianus maakt vrijwel geen polemische uitvallen tegen het jodendom en kent geen fanatieke bekeringsijver. In de apologie staat het Oude Testament en zijn exegese centraal. Hij probeert een harmonieuze overeenstemming te bereiken tussen het Oude- en Nieuwe Testament, met betrekking tot het heilsgebeuren. Tertullianus christianiseert het Oude Testament om die overeenstemming te bereiken. Hij gebruikt het principe van de typologie. De verkoop van Jozef door zijn broers aan de Midianietische kooplieden (Genesis 37,28) is als de verkoop van Jezus door zijn broeders; de staf van Mozes is als het kruis van Christus. Het Oude Testament is niet compleet zonder de geestelijke betekenis van de ceremoniële wetten. De Mozaïsche wet werd door Noach en Melchizedek al nageleefd en was bekend bij Adam en Eva. Het is nu mogelijk om zonder de last van de wet tot God te komen, omdat de oude ceremoniële wet afgedaan heeft met de komst van Christus. De besnijdenis, de sabbat en andere ceremonieën zijn noch voor Mozes, noch na Christus nodig voor het heil.
In de ogen van Tertullianus zijn joden blind. Om de geheimenissen in de profetieën te ontdekken, namelijk dat Jezus de Messias is, is moeilijk voor hen. Joden dwalen omdat zij Christus als een gewoon mens beschouwen en zij hebben de profeten en Christus vervolgd. Tertullianus heeft een twee volkerenleer, met als uitgangspunt Esau en Jakob of te wel jodendom en christendom (Romeinen 9,12). De onterving van de joden uit het verbond en de verkiezing van de christenen was een theologische consequentie uit de misstappen die de joden begaan hadden, aldus Tertullianus. De verwoesting van de tempel en Jeruzalem in 70 duidt op de straf die al in Daniel 9,26 werd voorspeld. Van de diaspora wordt al gesproken in Psalm 59,12:
Dood hen niet. opdat mijn volk het niet vergete: doe hen omzwerven door uw macht en werp hen neder, 0 Here, ons schild."
Origenes 15 behoort tot de belangrijkste kerkvaders. Hij leefde in de 3e eeuw. Zijn moeder was vermoedelijk een joodse christin. Origenes kende Hebreeuws. Het is niet duidelijk of hij die taal slechts oppervlakkig beheerste dan wel een grondige kennis van het Hebreeuws bezat. Hij maakte onderscheid tussen "Hebraioi" en " Iudaioi". "Hebraioi" is de benaming voor het oude Israël, het uitverkoren volk en ook wel voor de joden uit zijn tijd. "Iudaioi" wordt met name polemisch gebruikt en heeft een negatieve klank. 16 Origenes was tevens op de hoogte van joodse gewoonten en gebruiken zoals de besnijdenis, de voedselwetten en de feesten. Voor een deel had hij zijn kennis uit bronnen als het Oude - en Nieuwe Testament alsmede Joséfus en rabbijnse geschriften, voor een ander deel putte hij ook uit informatie vanuit zijn directe omgeving. 17 Origenes was leraar en ouderling en stichtte een catechese-school in Caesarea. In zijn apologie "Contra Celsum" 18, geschreven in de periode ± 246-248, worden ,vanuit een helder standpunt, jodendom en christendom onder de loep genomen. In die tijd is een volgeling van Plato, een heiden, getuige van de christelijk-joodse polemiek. Hij beschouwt het jodendom als een nationaal volk met een uit Egypte overgenomen religie, dat in het Romeinse rijk wordt getolereerd. Het christendom is een uit misverstanden ontstane vorm van het jodendom en is een bedreiging voor het Romeinse rijk, vanwege de universalistische pretentie. Origenes komt hiertegen in het geweer. Hij verdedigt de hoge rang van het bijbelse jodendom en weerlegt dat Jezus en zijn discipelen als grote bedriegers optraden.
Argumenten die door de jood tegen het christelijk geloof worden ingebracht zijn dat:
de Messias nog niet verschenen is en nog moet komen;
Jezus niet God is, maar een gewoon mens;
Jezus niet als Gods zoon uit een maagd werd geboren maar als een onwettig kind uit overspel;
Jezus uit Maria en de soldaat Pandera geboren is;
Jezus in Egypte kennis heeft opgedaan over toverij en wonderen;
Jezus als magiër, bedrieger en goddeloze veroordeeld en gestorven is;
het opstandingsbericht uit de evangeliën ongeloofwaardig is;
de profeten woorden willekeurig op Jezus worden toegepast (Jesaja 53);
het beloofde rijk van de Messias met Jezus niet gekomen is.
Origenes past allegorie toe in de exegese van het Oude Testament. Het Oude Testament is voor hem een christelijk boek. Mozes wijst vooruit naar Jezus. Genesis 1,26 en Genesis 49,10 duiden ook op Jezus. Het Hooglied beschouwt hij als het verbond van de kerk met Jezus Christus.
Joden en christenen geloven in dezelfde God. Maar het christendom is het ware jodendom geworden door de besnijdenis van het hart. Dat is de vergeestelijking van de cultusvoorschriften. De kerk heeft de rol van de synagoge overgenomen en daarmee is de algehele verwerping van het joodse volk een feit. De aantijgingen van Origenes in de richting van het joodse volk zijn scherp.
Joden hebben de Christus vermoord en zijn daar collectief verantwoordelijk voor. De verwoesting van de tempel in het jaar 70 is de verdiende straf voor het joodse volk en zij zijn door God verlaten. Joden hebben de schriften vervalst opdat christenen niet de bewijzen voor hun geloof zouden kunnen vinden. Joden willen tegen beter weten in niet in Christus geloven. Joden haten christenen en vervloeken Jezus in de synagoge ( Achttiengebed ). Net als ketters hebben joden het ware geloof niet en geloven zij in fabeltjes en gezwets. Af en toe komt de relatie met duivel en hel naar voren, gebaseerd op Johannes 8,44 :
"U bent uit de vader van de duivel en wilt de begeerten van uw vader doen. Die was een mensenmoordenaar vanaf het begin en is in
de waarheid niet staande gebleven; want er is geen waarheid in hem. Wanneer u de leugen spreekt. zo spreekt hij uit zijn eigen; want hij is een leugenaar en de vader van dezelfde leugen."
Joden worden met Judas geïdentificeerd en gaan samen met hem naar de hel.
Eusebius 19 bisschop van Caesarea, leefde eind 3e eeuwen begin 4e eeuw. Hij heeft veel werken op zijn naam staan met wetenschappelijke en historische inslag. Zijn "Ekklesiastike historia", (de kerkgeschiedenis) vormt samen met zijn "Chronikoi" (de kroniek), uit het jaar 303, de basis voor de hele middeleeuwse historiografie. In zijn "Euangelike proparaskeue" (315-320) maakt hij de heidenen duidelijk dat christenen met goede redenen de heiden-Griekse religie hebben verlaten en zich hebben aangesloten bij de joodse traditie en openbaring en bij de oudere filosofie. Zijn "Euangelike apodeixis" staat in een apologetische traditie en wil joden vanuit schriftplaatsen aantonen, dat Jezus de beloofde verlosser is. In zijn "Peri theophaneias" (Verschijning van God in vlees) verdedigt Eusebius de goddelijkheid van Jezus.
Aan de algemene christelijke visies, zoals zij boven genoemd zijn, voegde Eusebius nog enige nuanceringen toe. De Schrift is aan de joden in codevorm gegeven, omdat de "logos" de ondergang van het joodse volk voor hen wil verbergen, opdat de Schrift door de joden bewaard zou worden om zo de heiden-volkeren ten dienste te zijn.
Voordat Mozes de joden in de tucht van de wet liet vangen, waren de Hebreeërs in zekere zin al christenen. Het onderscheid door Eusebius gemaakt tussen Hebreeërs, voorchristenen en (slechte) joden heeft ongunstig op het beeld dat men van de joden had ingewerkt. Het jaar 70, waarin de verwoesting van de tempel plaatsvond, heeft een centrale plaats in de anti-joodse apologetiek gekregen. Het is de bestraffing van de joden en daardoor toonde God aan dat het joodse volk verworpen was en het christendom die plaats innam. Eusebius heeft als verklaring voor het feit dat de verwoesting enkele decennia na Christus' dood plaatsvond, dat joden nog enige tijd van rust gegeven werd.
Eusebius voelde geen drang tot jodenmissie, want zij waren toch verloren.
Julianus bijgenaamd de apostaat, i.e. de afvallige, was aanhanger van het Arianisme.20 Hij stond vrijheid van godsdienst voor, voor iedere burger. Het jodendom gebruikte hij als front tegen het christendom. De christenen worden weggedrukt in de samenleving en de heidense cultuur bloeit op. De houding van Julianus ten opzichte van de joden is enigszins ambivalent. Hij staat de herbouw van de tempel in Jeruzalem toe maar deze moet worden gestaakt wegens een aardbeving.21 Tijdens het bewind van Julianus herstelde zich de economie.
Ambrosius 22 was een kerkvader en zoon van een Romeinse beambte. Hij was
prediker en exegeet en werd in 374 bisschop in Mailand. Hij hield zich bezig met kerkelijke en politieke activiteiten en bestreed het Arianisme. In de opinie van Ambrosius onderscheiden Arianen zich niet veel van de joden. Ambrosius werd beïnvloed door Origenes, Eusebius en Philo, maar bleef zelfstandig in zijn theologie. Er zijn veel brieven van hem bewaard gebleven. In enkele daarvan blijkt dat hij een conflict had met keizer Theodosius I aangaande de verwoesting van de synagoge in Kallinikon. Ambrosius zegt dan dat hij zelf de synagoge in brand heeft gestoken opdat de Christus niet geloochend zal worden.23 In een andere brief gaat het over de besnijdenis. Ambrosius verdedigt de zaak van de besnijdenis tegen de ketterijen van de Manicheeërs en Marcionieten, maar dan in geestelijke zin, zoals dat bij Paulus gebeurd is.
Het Manicheïsme werd gesticht door de Perzische godsdienstprediker Mani (216-277 ). Het is een gnostische godsdienst met sterk syncretistische en dualistische trekken. De weg naar het heil ligt in ascese en inzicht (de zogenaamde gnosis). Het doel is de verlossing van het "licht"- element in de mens als onderdeel van de kosmische strijd tussen de vorst der Duisternis en de vorst des Lichts. Op christelijke bodem is het in allerlei sekten blijven nawerken (Katharen, Albigenzen). Tevens zijn er brieven bekend die handelen over de Mozaïsche wetgeving. Ambtosius onderscheidt de natuurlijke wet, die door Adam te niet werd gedaan, van de latere Mozaïsche wet. De Mozaïsche wet rechtvaardigt niet en is daarom in tegenspraak met het evangelie. De wet van Mozes heeft een verwijzende functie.
Tevens spreekt hij over de joden als schijnbare erven. Het erfgoed is echter overgegaan naar de christenen. Evenals bij zijn voorgangers, ziet ook Ambrosius in het Oude Testament de heilsgeschiedenis van de christenen. De Psalmen spreken over Jezus. Lea en Rachel staan voor synagoge en kerk. Ambrosius maakt een scherpe scheiding tussen kerk en synagoge. De kerk is de enige bezitter van de waarheid. De synagoge is een plaats van ongeloof en Judas fungeert weer als type van de ongelovige jood. Bij Ambrosius is sprake van bekeringsdrang. Ondanks deze harde uitspraken beschrijft hij ook enkele positieve punten zoals het dag en nacht bestuderen van de Schriften en de rituele reinheid.
Theodosius vaardigde veel decreten en edicten uit ten gunste van het christendom. De druk op de heidense traditie en het jodendom werd verhoogd met het doel hen in een sociaal isolement te brengen. Contact van christenen met joden werd zoveel mogelijk uit de weg gegaan en als zodanig vastgelegd in verschillende decreten.
In het eerste decreet dat hij uitvaardigt met betrekking tot het joodse vraagstuk (Codex Theodosii 3,1,5) wordt gezegd, dat geen enkele jood een slaaf, die het christelijk geloof aanhangt, mag kopen. Ook is het niet toegestaan om die slaaf de besnijdenis te laten ondergaan. Mocht dit wel gebeuren dan wordt de slaaf weggehaald en de meester van de slaaf wordt dienovereenkomstig gestraft. Een ander verbod geldt het gemengde huwelijk (Codex Theodosii 3,7,2). Verder betalen joden belasting naar vermogen en hebben zij weinig autonomie. De joodse godsdienst wordt getolereerd en de christenen mogen de synagogen niet verwoesten en verbranden.
Na de dood van keizer Theodosius I, wordt zijn rijk verdeeld onder zijn twee zonen. Arcadius kreeg het oostelijke deel toegewezen en Honorius het westelijke deel. Dat betekende het einde van de eenheid van het Romeins imperium. Beide zonen volgden hun eigen weg. Het westelijke deel, met Ravenno als hoofdstad na 404, werd geplaagd met aanvallen van Germanen en Hunnen.
Toch bleef het westelijk rijk nog een tachtig jaar bestaan onder zwakke keizers. 476 is het jaar van de afzetting van keizer Romulus Augustatus, door Odoaces de Ostrogoth en dat betekende het einde van het Westelijk Imperium.
Chrysostomos 24 (overleden 407) was bisschop van Constantinopel, hoofdstad
van Byzantium. Hij werd verbannen wegens problemen met keizerin Eudioxia en collega's bisschoppen. Van Chrysostomos' hand zijn acht homilieën "Adversus Judaeos" bekend (:t 386,387) en een geschrift uit 387 "Contra Judaeos et Gentiles" over de godheid van Christus en de vervulling van de profetieën door Christus.
Zijn apologetiek is polemisch van aard. Het doel is de joodse invloed op de christelijke gemeenten te verminderen en terug te dringen. Christenen en ook heidenen, werden namelijk door de joodse riten en symbolen, bijvoorbeeld de viering van de sabbat, aangetrokken. Chrysostomos richtte zich ook tegen christenen die de voorkeur gaven aan een joodse arts en tegen christenen die tegelijk met de joden op de veertiende Nissan het paasfeest vierden.
Bij Chrysostomos nemen allegorie en typologie een kleinere plaats in dan bij de andere kerkvaders. Hij verklaart de Bijbel op een meer filosofisch-historische en christologische wijze. Melchizedek is type voor Christus (Genesis 14,18-20) en Genesis 1,26 is een bewijsplaats voor de drie-eenheid. Eens was de Tora nodig maar zij is nu waardeloos geworden. Chrysostomos zegt dat joden de profeten wel gelezen hebben maar hen niet begrepen hebben. Zij zijn verstard en verhard in hun denken. Joden gaan tegen God en de Heilige Geest in en worden van Godsmoord beschuldigd. Voor joden bestaat geen vergeving. De verwoesting van de tempel en de verstrooiing is een straf van hogerhand. Bij Chrysostomos is een zekere gelijkstelling van joden met de duivel en de hel te vinden. De synagoge is een bordeel en een oord van duivels en gevuld met zielen van de joden zelf. Joden zijn rovers, gierigaards, bedriegers van de armen en oplichters. De joden zijn uit op oorlog en zijn overal te vinden. Zij hebben de Christus afgewezen en daarmee hebben zij God afgewezen. Joden zijn vijanden van christenen en van God.
Het beeld dat in de vierde eeuw over de traditie van de joden bestond is als volgt weer te geven:
de joden verwachten herstel van de tempel en Jeruzalem;
de joden verwachten een terugkeer naar Israël in de dagen van de komst van de Messias;
de joden geloven niet dat de profeten de Christus voorzeggen;
de joden geloven dat Jezus, door God zijn vader te noemen, zich aan God gelijk maakte;
de joden geloven dat Jezus geen God was maar een gewoon mens,
een bedrieger, een tovenaar, een overtreder van de wet en de vijand van God;
de joden geloven dat de gebeurtenissen in het jaar 70 mensenwerk waren en
niet de hand van God waren als teken van verwerping.
Argumenten die joden voor hun redeneringen aanvoerden werden niet serieus genomen en werden met de Schriften weerlegd.
Hiëronymus 25 (overleden in 420) was samen met Augustinus de geleerdste Latijnse kerkvader. Hij had kennis van het Grieks en het Hebreeuws. Hij is bekend om zijn Latijnse Bijbelvertaling, christelijke literatuurgeschiedenis en bijbelcommentaar.
Hiëronymus richtte zich tegen christenen die zich nog aan de Tora vast wilden blijven houden. Hij zag de joodse riten als verderf voor christenen en degene die ze aanschouwde is als aan de duivel vervallen. Hiëronymus heeft hatelijke en polemische uitspraken gedaan met betrekking tot joden en jodendom omdat zij nog steeds de Messias verwachten. De joden zijn vervolgers van de kerk, de joden zijn gierig, de synagoge wordt als een overspelige en hoer afgeschilderd. De gebeden en psalmen van de joden en de lofzeggingen van ketters zijn voor God als het geknor van varkens en het gebalk van ezels. In de synagoge wordt de kerk drie keer per dag vervloekt. Het joodse volk is verworpen en draagt collectief de vloek tot aan het einde van de wereld. Er is geen hoop voor het joodse volk. Daarom heeft Hiëronymus geen bemoeienis met joden bekering.
In zijn bijbelcommentaar is Hiëronymus tegen de joodse en judaïserende schriftuitleg.
"Wat we in het Oude Testament lezen vinden we in het evangelie en wat in het evangelie gelezen wordt, wordt bevestigd door het Oude Testament".
Augustinus 26 (overleden 430) was bisschop van Hippo Regius en een belangrijke kerkvader. Hij heeft onder andere over de verhouding tussen christenen en joden geschreven. In zijn 'Tractatos Adversus Judaeos' worden joden een gevaar voor het christendom genoemd.
De joden zijn na Golgotha, na de Godsmoord, verworpen, maar de hoop op bekering blijft bestaan. Genoemd traktaat is aan christenen gericht met als doel de christenen in hun geloof te onderwijzen en om te leren over het jodendom en hoe de apologetiek tegen het jodendom gevoerd moet worden. In de "De duobus filiis ex Evangelio", naar aanleiding van de gelijkenis van de verloren zoon in Lucas 15,11-32 gebruikt Augustinus de allegorie om de tekst te interpreteren, zoals hij zoveel Bijbelteksten benaderde op deze wijze. De jongste zoon staat voor de christen en de oudste voor de jood. De jood was nog niet tot het gemeste kalf i.e. Christus gekomen. Maar het joodse volk blijft Gods volk omdat het de wet heeft beantwoord. De verharding van het joodse volk is van God gewild en met de verwoesting van de tempel en Jeruzalem in 70 ging Maleachi 1,10 in vervulling. De verstrooiing van de joden is als een getuigenis voor het christendom. Joden zijn door het Kaïnsteken gebrandmerkt en dat gaat overal met hen mee. Joden zijn vijanden en slaven van de kerk en zij zijn verstoten vanwege hun ongeloof.
De positie van het joodse volk in het christendom van de eerste eeuwen is in religieus opzicht inferieur geworden. De kerk is in de plaats van Israël gekomen en de beloften die Israël golden zijn overgegaan naar de kerk. Joden werden beschouwd als blinde, onwetende, ongelovige, arrogante en gierige mensen. Zij zijn Godsmoordenaars en dragen daarvoor collectief schuld. God heeft het joodse volk verstoten en de verwoesting van Jeruzalem en de tempel in 70, zijn daarvoor het bewijs. De gelijkstelling van joden met demonen en de duivel wordt steeds verder ontwikkeld. De drang van christenen om joden te bekeren is alleen in het belang van de christenen opdat de wederkomst van Christus hierdoor bespoedigd zou worden.
De lijn in de politiek van de Romeinse keizers is vooral het contact tussen joden en christenen te minimaliseren. Vooral nadat het christendom staatsgodsdienst is geworden onder Constantijn de Grote (312-337). Het bezit van christelijke slaven werd joden keer op keer verboden, gemengde huwelijken werden aan banden gelegd en ook het niet mogen uitoefenen van bepaalde beroepen was gebruikelijk. De maatregelen en wetten hadden tot doel het contact van joden met christenen tegen te gaan en de joden sociaal te isoleren. Toch waren er enkele keizers die de wetten verzachten en pogingen deden het christendom tegen te werken.
Justinianus I streefde naar eenheid van het rijk met een christelijke eenheidsreligie en was de behoeder van de orthodoxie. Het jodendom als getolereerde religie hield bijna op te bestaan en ook de heidenen en ketters bevonden zich in een moeilijke positie. De burger - en mensenrechten werden danig ingeperkt voor de niet-christenen. Tijdens Justinianus I vond de codificatie van het Romeinse recht plaats (528-535). Dit resulteerde in de "Institutiones"; de "Digisto" (jurisprudentie); de "Codex Justinianus" en de "Novellae". In deze Novellae waren constituties van Justinianus opgenomen van na 535. De specifieke wetgeving over joden is vooral te vinden in de "Codex Justinianus". Enkele voorbeelden zijn:
1.Joden mogen geen christelijke slaven bezitten (Codex Justinianus 1,3,54,8-11).
2.Kinderen van ketters, joden en Samaritanen, die christen zijn, mogen niet onterfd worden door hun ouders (Codex Justinianus 1,5,13).
3.De bezittingen van degenen die overgaan naar het jodendom worden geconfisqueerd (Codex Justinianus 1,7,1).
4.Vermogensverlies en doodstraf voor een ieder die een christen afvallig heeft gemaakt ten gunste van een andere (joodse) religie (Codex Justinianus 1,7,5).
5.Gemengde huwelijken tussen joden en christenen zijn verboden (Codex Justinianus 1,9,6).
6.Joden worden bepaalde ambten in het bestuur ontzegd (Codex Justinianus 1,9,18).
7.Alleen katholieke advocaten kunnen in dienst zijn in de hoofdstad en de provincie (Codex Justinianus 2,6,8).
Het merendeel van deze wetgeving is gebaseerd op de Codex Theodosius, maar Justinianus heeft de maatregelen aangaande jodenwetten verscherpt. Tijdens de regering van Justinianus was het betrekkelijk rustig en de periode werd gekenmerkt door weinig welvaart.
Uit deze periode (vijfde of zesde eeuw) stamt een anoniem en in het Grieks geschreven "Dia log us Christiani et Judaei".27 Het gaat over een dispuut tussen de christen Timothëus en de jood Aquila. Het stuk is niet polemisch van karakter en is op een vriendelijke toon geschreven. De inleiding die vermoedelijk literaire fictie is, vertelt over de duivel die zich in Aquila bevindt. Aquila trekt rond en verkondigt dat Christus nog moet komen en dat degene die door de christenen wordt aanbeden een gewoon mens was en als godslasteraar werd gekruisigd. Volgens Deuteronomium 6,4 bestaat er maar één God (Hoor Israël de Here is God, de Here is één). Timothëus hoorde dit alles aan en nodigde Aquila uit tot een gesprek.
Timothëus somt vervolgens een rij bijbelteksten op, die apologetische waarde bezitten net als bij Justinus. Het gaat over de drie-eenheid (Genesis 1,26), de incarnatie en de maagdelijke geboorte (Jesaja 7,14), het lijden van Christus (Jesaja 53 en Jeremia 11,19) en de ontrouw en straf van Israël (Deuteronomium 31, 16, 17 en Deuteronomium 32,37 en 43). Uit Jeremia 31,31-33 wordt het nieuwe verbond dat God gemaakt heeft met de christenen bewezen. Aquila haalt de gebruikelijke joodse argumenten aan uit zijn literaire traditie en weerlegt met Bijbelverzen. Aan het eind is de jood Aquila stil en komt tot de overtuiging van de waarheid van het christendom. Hij laat zich dopen en neemt de christelijke naam Theognostos aan.
Een anoniem gezang 28 uit de Syrische kerkpoëzie uit de zesde eeuw, voor palmzondag is een wisselzang tussen kerk en synagoge. De kerk is de bruid van Gods zoon en de synagoge degene die kruisigt. Het draait in dit stuk om de vraag wie de ware erfgenaam is : de kerk of de synagoge. De kerk begint haar I apologie met de echtbreuk die tot stand kwam tussen God en Israël door de dienst van het gouden kalf, de vervolging van de profeten en tenslotte door de kruisiging van Jezus. De synagoge verweert zich en zegt dat God een verbond met Abraham heeft gesloten, dat de kerk geen besnijdenis heeft als teken van dit verbond, dat de kerk de sabbat, de feesten en de nieuwe manen niet viert en dat Jezus niet de zoon van God is maar een gewoon mens.
Aan het slot nodigt de kerk de synagoge uit om zich samen te verheugen over het heil dat van Jezus Christus uitgaat. De apologetische controverse blijft open staan.
In de disputen die gehouden werden tussen christenen en joden in het oosten namen christenen kennis van de argumenten van de joden.29
In de apologetische werken in Byzantium worden joodse argumenten genoemd maar niet altijd juist weergegeven. De apologieën eindigen vaak met miraculeuze bekeringen van de joden. Het eerste bekende dispuut in deze traditie is het al besproken dispuut tussen Justinus de Martelaar en de jood Tryphon (zie ook paragraaf 1.1.1). Ook de hierboven genoemde wisselzang tussen kerk en synagoge maakt deel uit van deze traditie.
Uit de zesde eeuw is ook een apologie bekend van Anastasius van Sinaï.30 Hier verschijnt de jood alleen passief. Hij luistert en ontvangt de redevoering van de christen, maar heeft zelf niets in te brengen.
Een dispuut uit de zesde eeuw is bijvoorbeeld het dispuut tussen de jood Herbanus en de aartsbisschop Gregentius van Ethiopië. Alle joden werden verzocht bij het dispuut aanwezig te zijn. Het was een lange discussie over geijkte onderwerpen zoals de drie-eenheid, de incarnatie, het kruis en de verwerping van Israël. Herbanus gaf een goede verdediging van de joodse traditie.31
Een in romanvorm gegoten apologie is bijvoorbeeld "De leer van Jakob, de pas bekeerde"33 Deze apologie stamt uit Syrië of Egypte, midden zevende eeuw. Het verhaal is gebaseerd op de gedwongen doop van joden door Heraclius (Byzantijnse keizer 610-641 ).
Jakob bracht in zijn jeugd christenen veel kwaad toe. Als hij koopman wordt besluit hij een gedwongen doop te voorkomen door zich als christen voor te doen. Maar Jakob verraadt zichzelf door zijn uitroep als hij van de trap valt. Daarop wordt hij meegenomen en gedoopt. Jakob begint zijn nieuwe geloof te onderzoeken en komt tot het inzicht dat het het ware geloof is. Hij organiseert geheime ontmoetingen met joden om hen de christelijke leer uit te leggen.
Dat wordt hem niet in dank afgenomen en hij raakt zelfs gewond. Toch gaat Jakob door onder aanmoediging van de bisschop.
Het begin van de zevende eeuw kenmerkte zich door aanvallen van de Perzen op Palestina. Joden zagen de Perzen als bevrijders. De anti-joodse wetgeving destijds was behoorlijk aangescherpt. Het apocalyptische dat de joden in de Perzen zagen en de radicaal messiaanse heerschappij van de joden in Jeruzalem was slechts van korte duur. De stad Jeruzalem werd in 617 weer aan de christenen teruggegeven. In 622 begon keizer Heraclius een succesvol tegenoffensief tegen de Perzen en drong ver door in het Perzische rijk (627-628).
Heraclius verdreef daarna alle joden uit Jeruzalem en velen werden vermoord. 623 is het begin van de Arabische verovering van en de verspreiding van de islam over het Middellandse zee gebied. In 711 steken de moslims onder leiding van Al-Tariq, vanuit het door hen veroverde Noord-Afrika, de straat van Gibraltar over. De moslims versloegen het leger van Roderic de Visigoth. De Visigothen hadden omstreeks de zesde eeuw de macht in Spanje in handen en vormden een christelijke samenleving, waarin min of meer de gebruikelijke anti-joodse politiek werd gevoerd. Met de inval van de moslims veranderde de situatie enigszins. In de islam kent men verschillende groepen waar onder de dhimmi's. Dhimmi's zijn leden van getolereerde godsdiensten, die door de wet zijn toegestaan en die in ruil voor de vrije godsdienstuitoefening een, hogere belasting betalen en enkele sociale beperkingen kennen. Zij zijn tweederangs burgers, maar zij bezitten wel de mogelijkheid om in het regeringsapparaat werkzaam te zijn en hebben de vrijheid om ambachten uit te oefenen.33 Joden en ook christenen hadden de status van dhimmi's tijdens de moslim-overheersing.
In de 9e eeuw in Cordoba, Spanje vond een dispuut plaats tussen de gedoopte jood Paulus Alvarus en een christen die tot het jodendom was overgegaan met de naam Bodo-Eleazar.34 Hij werd waarschijnlijk geboren omstreeks 814 uit Duitse huize 35 en reisde in 838 naar Rome en vervolgens naar Spanje. Onderweg ging Bodo-Eleazar over tot het jodendom en veranderde zijn naam in Eleazar. Hij liet zich besnijden, liet zijn baard groeien en trouwde met een jodin. In Cordoba probeerde Paulus Alvarus Bodo-Eleazar tot het ware geloof terug te doen keren, echter zonder resultaat. De eerste en tweede brief die Paulus Alvarus gezonden heeft bevatten uiteenzettingen van de waarheid van de christelijke religie. Vanuit het Oude Testament toont hij aan dat Jezus de Messias is. Door chronologische overwegingen samen te voegen met Genesis 49,10:
"De scepter zal van Juda niet wijken. noch de wetgever van tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en denzelven zullen de volken gehoorzaam zijn"
en Daniël 9,22:
"En hij onderrichtte mij en sprak met mij en zeide: Daniël nu ben
ik uitgegaan om u den zin te doen verstaan" (over de 70 weken)
Zo kwam Alvarus tot de conclusie dat de Messias niet op een ander tijdstip kon verschijnen dan waarop Jezus was verschenen. De toon in de eerste en tweede brief van Alvarus aan Eleazar is vriendelijk. De tweede brief gaat over de maagdelijke geboorte gebaseerd op Jesaja 7,14
"Daarom al de Here zelf ulieden een teken geven: zie een maagd zal zwanger worden en zij zal een zoon baren en zijn naam Immanuël heten."
Alma (Hebreeuws) betekent maagd en niet jonge vrouw zoals Eleazar aanneemt.
Ook verdenkt Alvarus de joden ervan de tekst in Deuteronomium 21,23 veranderd te hebben van "een gehangene is vervloekt" in "een gehangene is een Godsvervloekte", om die passage anti-christelijk te kunnen interpreteren.
De verwoesting van de tempel in 70 werd voorspeld in het Oude Testament (Daniël 9).
De derde brief heeft een polemisch karakter omdat Bodo-Eleazar onberoerd blijft onder de argumenten van Paulus Alvarus. Paulus Alvarus schrijft dat de verwerping en de verstrooiing van het joodse volk definitief zijn en dat er geen hoop meer is op herstel naar aanleiding van Jesaja 49,5
"En nu zegt de Here, die hij zich van de moeders buik af tot een knecht geformeerd heeft, dat ik Jakob tot hem wederbrengen zou.
maar Israël zal zich niet verzamelen laten; nochtans zal ik verheerlijkt
worden in de ogen des Heren en mijn God zal mijn sterkte zijn."
De decaloog werd niet alleen aan joden gegeven, maar aan alle volken: Exodus 31,18
"En Hij gaf aan Mozes. als Hij met hem op den berg Sinaï te spreken geëindigd had. de twee tafelen der getuigenis. tafelen van steen, beschreven met den vinger Gods"
en de wet wijst vooruit op Christus en de christenen. God heeft het joodse volk afgewezen en zich tot de christenen gewend: Maleachi 2,10-11
"Hebben wij niet allen één vader? Heeft niet één God ons geschapen? Waarom handelen wij dan trouwelooslijk de een tegen de ander, ontheiligende het verbond onzer vaderen? Juda handelt trouwelooslijk, en er wordt een gruwel gedaan in Israël en in Jeruzalem; want Juda ontheiligt de heiligheid des Heren welke hij lief heeft; want hij heeft de dochter eens vreemden gods getrouwd."
De vierde brief is kort en bevat weinig nieuwe informatie. De antwoorden van Bodo-Eleazar zijn niet bewaard gebleven, maar kunnen worden geconstrueerd uit de brieven van Paulus Alvarus.36
Bodo-Eleazar stelt dat het christendom een te verafschuwen geloof is. Christenen plegen afgoderij door het dienen van drie goden. Jezus was een gewoon mens: Jeremia 17,5
"Zo zegt de Here: vervloekt is de man die op een mens vertrouwt
en vlees tot zijn arm stelt, en wiens hand van de Here afwijkt."
en Deuteronomium 21,23
"Zo zal zijn dode lichaam aan het hout niet overnachten; maar u zult het zekerlijk ten zelven dage begraven, want een opgehangene is Gode een vloek. Alzo zult u uw land niet verontreinigen, dat u de Here uw God ten erve geeft".
De maagdelijke geboorte is onmogelijk. De prachtige christelijke kerken garanderen niet de duurzaamheid van het christendom, zoals de heidense tempels dat hebben aangetoond. De Messias is weliswaar geboren en gezalfd op de dag van de verwoesting maar hij is nog niet verschenen en hij zal komen op de door de profeet Daniel bestemde tijd.
Genesis 49,10 als verwijzing naar Jezus Christus is ontoereikend, Silo = Messias = Jezus, omdat daarmee wordt gezegd dat tijdens de verwoesting van Jeruzalem de scepter niet meer in het bezit van het Israëlitisch heersershuis was. Echter onder Nebukadnezar had Israël ook geen heerser (Ezechiël 36,16-38 en Ezechiël 37, 11-21). Christenen houden zich niet aan de Tora en leggen de Schriften willekeurig uit. Israël is niet-door de kerk uit de heidenen afgelost: Jesaja 40,15:
"Zie, de volken zijn geacht als een druppel van een emmer, en als een stofje van de weegschaal; zie hij werpt de eilanden heen als dun stof"
en Jesaja 60,2
"Want zie, de duisternis zal de aarde bedekken en donkerheid de volken; doch over u zal de Here opgaan, en zijn heerlijkheid zal over u gezien worden."
Naar aanleiding van deze briefwisseling gaan veel christenen over tot het jodendom. Het volgende verhaal werd opgetekend in de Kroniek van het bisdom Münster van Florus von Wevelinkhofen (14e eeuw): De geleerde paleiskanselier Wilhelm had het joodse geloof aangenomen naar aanleiding van het dispuut tussen Paulus Alvarus en Bodo-Eleazar. Hij leefde tijdens bisschop Alfridus (± 840). Op verzoek van Wilhelm vond een groot christelijk-joods dispuut plaats over de thema's drieëenheid en eucharistie. Wilhelm schreef de bisschop dat het kleine stukje brood, dat hij zijn 12-jarig dochtertje tijdens de commune had gegeven, haar noch lichamelijk noch geestelijk zou kunnen voeden. En de uiteenzettingen aangaande de drie-eenheid zijn niet meer waar dan de veronderstelling dat zijn dochter 3 jaar van dat kleine stukje brood zou kunnen leven. Maar er gebeurde een wonder. Het kleine stukje brood dat tijdens de eucharistie werd uitgedeeld kon toch Wilhelm's 12 jarige dochter drie jaar lichamelijk voeden. Het stukje brood voedt zowel het lichaam als de ziel. Wilhelm en anderen keren terug tot het christelijk geloof.
Dit is een Latijns gedicht uit ± 1074. 37 Het behoort tot het genre van de bekeringslegenden waarin joden onder indruk gekomen zijn van een wonder de doop begeren. Het is een gesprek tussen een jood en een blinde christen. Dit gesprek vindt plaats tijdens de ambtsperiode van paus Bonifatius IV (608-615) in het Pantheon in Rome. De joden keren zich tegen de christenen en zeggen dat Jezus niet van de Heilige Geest werd geboren maar als zoon van Jozef en Maria. De christenen willen daarop de joden verdrijven, maar een blinde christen weerhoudt hen daarvan en beleert de joden. De joden zeggen spottend dat Christus eens genezen kon, maar kennelijk deze man niet omdat hij blind is. Als antwoord daarop zeggen de christenen, dat Christus zichzelf ook niet van het kruis gered heeft. Maar de joden zijn bereid Jezus als verlosser te aanvaarden en om zich te laten dopen als de blinde man genezen wordt. Tijdens de bijeenkomst, waarbij ook de joden aanwezig zijn, begint de blinde christen zijn zelf gecomponeerd "Responsorium", met de onbevlekte ontvangenis als thema, te zingen en hij wordt daadwerkelijk ziende. Vijfhonderd joden bekeren zich en anderen vluchten weg uit Rome.
Een ander (klein) Latijns gedicht uit de elfde/twaalfde eeuw is het anonieme "De Maria et Synagoga". Het bevat een dialoog tussen de maagd Maria en de synagoge. Maria probeert de synagoge de waarheid omtrent de maagdelijke geboorte aan te tonen door te wijzen op een kristal. Een kristal is doordrongen van licht en verspreidt vonken, maar blijft zelf onveranderd. De synagoge geeft toe dat het een overtuigend argument is, maar blijft bij haar ongeloof. Maria, als moeder Gods wordt symbool voor de kerk. De synagoge verliest als symbool haar betekenis, nu Ahasveros, de eeuwige jood, haar plaats inneemt.
In de periode tussen 1 096-1275 werden kruistochten vanuit West-Europa georganiseerd door de paus samen met koningen en keizers. In totaal zijn er zeven kruistochten geweest. Het doel van de kruistochten was het heilige Land te bevrijden van de heidenen (islam). De Seljoeken hadden namelijk in 1071 Jeruzalem en Syrië veroverd en het Byzantijnse leger verslagen bij Manzikert.
Paus Gregorius VII vatte in 1074 het plan op de christenen in het Oosten terzijde te staan. Hij streefde naar bevrijding van het "heilige graf" en naar hereniging van de Griekse en Romeinse kerken na het schisma uit 1054.
Op de synode van Clermont in 1095 overtuigde paus Urbanus 11 door een enthousiaste preek ridders en prinsen uit het Westen om deel te nemen aan een kruistocht met als strijdkreet "Deus lo volt" - God wil het.
In 1096 startte een eerste campagne. Het grootste gedeelte van hen die meededen bestond uit avonturiers onder leiding van Petrus van Amiens. Deze Petrus inspireerde de massa door zijn kruisvaarderspreken, maar door aanvallen van Bulgaren en Seljoeken viel deze campagne uiteen.
Godfried van Bouillon was de leider van de eerste kruistocht (1096-1099). Vanuit Normandië, Vlaanderen, Zuid- Frankrijk en Italië vertrok men oostwaarts naar het heilige Land. Deze kruistocht ging gepaard met veel bloedvergieten. Met name in het Rijnland werden joden massaal vermoord. De steden Speijer, Worms, Mainz en Keulen hadden het het zwaarst te verduren. 38
Het leger onder leiding van Godfried van Bouillon slaagde erin het heilige Land te bereiken en was succesvol in het veroveren van Nicea, Rum en Antiochië na een beleg van zeven maanden. In 1099 viel Jeruzalem in handen van de kruisvaarders. Godfried van Bouillon, de beschermer van het heilige graf, richtte het koninkrijk Jeruzalem op en werd later door zijn broer Baldwin (1100 - 1118) opgevolgd. Er werden christelijke feodale staatjes gesticht als ook individuele vazalstaten. Interne zwakte en problemen bij de troonopvolging leidden in 1187 tot desintegratie van het koninkrijk. Antiochië, Edessa en Tripolis werden kleine vazalstaten. Jeruzalem en Antiochië werden de zetels voor de patriarchen.
De tweede kruistocht (1147-1149) had Bernard van Clairvaux als geestelijke vader. Door zijn preken laaide het enthousiasme op onder de bevolking van Frankrijk. Paus Eugenius 111 riep koning Louis VII van Frankrijk op tot een kruistocht. Deze kruistocht was beter georganiseerd dan de eerste en de joden hadden minder te lijden, maar toch werden ook nu weer grote aantallen joden vermoord. 39
Onder leiding van keizer Frederick I van Barbarossa begon in 1189, met groot enthousiasme, de derde kruistocht, die duurde tot 1192. Na een succesvolle overwinning op Iconium, verdronk keizer Frederick I in de rivier Saleph en zijn zoon Frederick van Zwabië volgde hem op. In 1191 bereikte het leger Akko en Frederick van Zwabië stierf aldaar. Richard Leeuwenhart van Engeland en Philip II Augustus uit Frankrijk namen Akko in. Richard Leeuwenhart sloot in datzelfde jaar een wapenstilstand met Saladin, die in 1187 Jeruzalem veroverd had.
Verder kwamen zij overeen dat de kuststrook tussen Tyrus en Jaffa aan de christenen zou worden afgestaan. Ook hadden christenen toestemming om op pelgrimstocht naar Jeruzalem te gaan.
De vierde kruistocht (1202-1204) werd uitgeroepen door paus Innocentius III en had Egypte als doel. Een groot deel van de Franse adel gaf gehoor aan de oproep en ging oostwaarts.
De vijfde kruistocht (1228-1229) werd geleid door de geëxcommuniceerde keizer Frederick II. Hij leidde een campagne tot Akko en verkreeg Jeruzalem, Bethlehem en Nazareth door onderhandelingen met sultan Elkamil van Egypte.
Het doel van de zesde kruistocht (1248- 1254) was Egypte om de sterke moslimmacht te verwoesten. Koning Louis IX van Frankrijk ondervond veel tegenslag en werd na een grote borgsom als krijgsgevangene vrijgelaten en keerde in 1254 naar Frankrijk terug. In 1270 ondernam koning Louis IX nog een poging Egypte te verwoesten, maar hij en zijn leger werden in Tunis door de pest geveld. Dat betekende het einde van de zevende kruistocht.
Door de kruistochten kwam West-Europa in contact met een andere cultuur. Dat betekende bloei van de internationale handel. De zeehavens in Italië en Frankrijk floreerden. De middenklasse ontwikkelde zich snel en het pausdom naderde zijn hoogtepunt en breidde zijn macht uit tot aan de tweede kruistocht. Naast de materiële welvaart kwam ook de wetenschap, die uit het Oosten was meegebracht, tot ontwikkeling. Christenen kwamen in contact met allerlei takken van wetenschap en met name de filosofie. De filosofie die in het christendom van de middeleeuwen tot grote bloei kwam was de scholastiek.
1 G. Stemberger, Geschichte der jüdischen Literatur. Eine Einfürung. München, 1977, p. 65.
2 H. Schreckenberg, Die christlichen Adversus-Judaeos Texte und ihr literarischen und historischen Umfeld 1. 11. Jh., Frankfurt am Main 1982, p. 89.
3 Ibid. p. 88.
4 Justin dialoque avec Tryphon, editie G. Archambault, Parijs, 1909.
5 Tryphon is niet te identificeren met de Tanna Rabbi Tarphon uit de tweede generatie, omdat deze Rabbi Tarphon een vijand van joden-christenen was. Daarom is het onwaarschijnlijk dat hij met Justinus heeft gedisputeerd. Het dispuut heeft namelijk een rustige toon. Schreckenberg ibid. p. 184. Tryphon is de naam die Justinus zijn gesprekspartner heeft gegeven, naar zijn bekende en geleerde tijdgenoot Rabbi Tarphon. Tanna uit de tweede generatie ± 90-130. A. L. Williams. Adversus Judaeos. A bird's eye view of Christian apologiae until the Renaissance, Cambridge, 1935, p. 31.
6 Archambault, ibid. p. 192 (Dialoque 43 ,5b en 6a).
7 D.J. van der Sluis, Elke morgen nieuw. Inleiding tot de joodse gedachten wereld aan de hand van één van de centrale joodse gebeden, het Achttiengebed, B. Folkertsma Stichting voor Talmudica, 1978, p. 257.
8 Ibid. p. 260.
9 Ibid. p. 26.
10 H. Maccoby, Judas Iskariot and the myth of Jewish Evil, London: Peter Halban Publishers Ltd., 1992, p. 76.
11 Ibid. 9. 94.
12 Schreckenberg. ibid. p. 180-182.
13 Ibid. p. 182.
14 Ibid. p. 216-225.
15 Ibid. p. 228-235.
16 N. de Lange. Origen and the Jews. Studies in Jewish-Christian Relations in third-century Palestine, Cambridge, 1978. p. 30.
17 Ibid. p. 39.
18 Origen. Contra Celsum. ed. H. Chadwick. Cambridge:Cambridge University Press. 1980.
19 Schreckenberg, ibid. p. 262-268.
20Arius (± 250-336) was een Alexandrijnse priester die in zijn prediking na 310 de godheid van Christus begon te ontkennen. Het Arianisme verbreidde zich sterk van de vierde tot de zesde eeuw. Christus was alleen een schepsel. maar wel het allerhoogste schepsel. Zijn opvattingen werden op het concilie van Nicea (325) veroordeeld als ook op het concilie van Constantinopel in 381.
21Christenen interpreteren deze aardbeving als een wenk uit de hemel. Het is dus verboden om ook maar een poging te doen tot herbouw van de tempel.
22 Schreckenberg, ibid. p. 303-313.
23 Waarschijnlijk bedoelt Ambrosius de 12e zegen uit het Achttiengebed. de Birkat haMinim.
24 Schreckenberg, ibid. p. 320-339.
25 Schreckenberg, ibid. p. 333-339.
26 Schreckenberg, ibid. p. 352-362.
27Schreckenberg, ibid. p. 285-286 en 391-392. The dia/oques of Anfhanasius and Zacchaeus and of Timofhy and Aqui/a, ed. F .C. Conybeare. Oxtord. 1898 p. 65-104.
28 Schreckenberg, ibid. p. 404-405.
29 J. Parkes, The Conflict of the Church and the Synagogue. A Study in the Origins of Antisemitism, New York, 1981, p. 276.
30 Ibid. p. 280-283; Schreckenberg. ibid. p. 466-467.
31 Parkes, ibid. p. 283-285; Schreckenberg. ibid. p. 397-399.
32 Parkes, ibid. p. 285-287.
33 B. Lewis. The Arabs in History. London: Hutchinson en Co. (publishers) ltd., 1970. p. 58,70 en 94.
34 Schreckenberg, ibid. p. 485-488.
35 A. Cabaniss, "Bodo-Eleazar: A famous Jewish Convert", JQR 43 (1952-1953), p. 316.
36 Schreckenberg, ibid. p. 487.
37 Schreckenberg, ibid. p. 555.
38 Er zijn enkele, door joden opgetekende, kronieken bekend naar aanleiding van de gebeurtenissen tijdens deze kruistocht. Voorbeelden zijn "de kroniek van Solomon bar Simon" en "de kroniek van Rabbi Eliëzer bar Nathan", beide zijn in een Engelse vertaling te vinden in: S. Eidelberg. The Jews and the Crusaders, London, 1977 p. 20-72 en 76-93.
39Ook van de tweede kruistocht zijn van joodse hand kronieken bekend over de gebeurtenissen. Een voorbeeld is "Boek van de herinnering" door Rabbi Efraim uit Bonn, ibid. p. 120-133.
HOME