Onderstaand een fragment uit het boek
'Jeugdherinneringen van een Asser jongen' van Jan Fabricius.
Ik heb lust om eens even buiten het tijdsbestek van dit
boekje te gaan, want ik vertel de Assenaren geen nieuws door te
vermelden, dat Gerke Somers nakomelingen in Nederland van zich
hebben doen spreken. Gerke, die een maand of wat jonger is dan
ik, heeft zoons op wie hij terecht trots is. Een van hen,
Johannes, is hoofdcommies ter Secretarie in Assen. Louis is door
heel Nederland bekend als een buitengewoon begaafd violist. Een
aertje naar zijn vaertje dus. Hij heeft zijn muzikaal talent van
zijn vader geërfd, al blijft het dan ook een open vraag
hoever hij het met spelen op een blikken fluit gebracht zou
hebben. Of de derde zoon, Jan, de oudste, de middelste of de
jongste van de drie is, weet ik niet en het komt er ook niet op
aan. In elk geval heb ik van hem iets meer te vertellen. In zijn
jeugd was hij een haantje de voorste 'een strop van 'n jong' om
zo te zeggen. Ik zal hem zelf eens aan het woord laten: 'Bij het
lezen van je Jeugdherinneringen komt altijd een zeker heimwee bij
mij op naar dat oude Assen. Hoe heerlijk en onbezorgd hebben wij
daar niet gespeeld toen er nog geen auto op straat was en je
zonder gevaar op straat kon voetballen onder de ogen van
politieagent Pit, die er altijd op uit was om ons te pakken als
er een ruit was ingetrapt of een andere ongerechtigheid werd
gepleegd. We zongen dan in koor:
De man werd dan razend en een sauve qui peut was het
gevolg, als hij ons dan op zijn fiets achterna zette. Heerlijke
jeugd! Mijn beste herinnering was, toen ik wegens een mijns
inzien onrechtvaardige behandeling in de 2de klas van de H.B.S.
de wiskundeleraar dr. Abraharn van Tijn naar de keel vloog, hem
met de tekenliniaal onder grote hilariteit van de klas afroste en
dientengevolge natuurlijk van de H.B.S. werd verwijderd, waarna
ik in een groot ingezonden stuk in de Provinciale Drentsche en
Asser Courant mijn gal spuwde. De redactie nam dat proza nog op
ook en er kwam een grote deining uit voort. Ik heb toen, alvorens
naar de Cadettenschool te Alkmaar te gaan, nog een jaar
doorgebracht op het Instituut Rozenburg aan de Groningerstraat,
dat onder directie stond van de Heren Broers, een Instituut voor
domme en lastige jongens. Ik was daar een uitblinker, ondanks
mijn verwijdering uit de H.B.S. Ja, Jan, dat zijn toch wel fijne
herinneringen! Later, toen ik in Utrecht promoveerde in de
Letteren en Wijsbegeerte, heb ik aan collega dr. Abraham van Tijn
een proefschrift gezonden, met een keurig briefje waarin ik hem
herinnerde aan zijn profetie 'dat er van mij niets terecht zou
komen en ik voor galg en rad zou opgroeien'. 't Kan verkeren.
Maar een onbezorgde jeugd hebben we gehad, dat is zeker, en
ondanks alle sociale zorg van de overheid, die ons tegenwoordig
van de wieg tot het graf bemassregelt en verzorgt, prefereer ik
toch maar onze eigen jeugd, toen de geestelijk sterken het
uiteindelijk wonnen van de mentaal onvoldoende toegeruste
individuen in de maatschappij. Het gebeurt maar zelden, dat er
grote en sterke kerels naar voren komen in de huidige
constellatie. Ze worden al verpest voordat ze kunnen uitblinken!
De grauwe middelmatigheid en de gelijkschakeling viert
hoogtij.'
Thans neem ik zelf maar weer het woord. In mijn ogen is die
Jan (dr. J. M. Somer) ook nu nog een duivelsjong. Hij heeft het
in de gauwigheid klaargespeeld om bovendien nog een voorname
positie te bemachtigen in Philips' Telecommunicatie Industrie,
wat inderdaad heel iets anders is dan Letteren en Wijsbegeerte!
Ook zal het voor Nederlandse lezers nauwelijks nodig zijn om in
herinnering te brengen wat dat 'strop van 'n jong' (kolonel Somer
in oorlogstijd heeft uitgevoerd! 'Wie dat nog met mocht weten,
die leze zijn bij de Koninklijke Van Gorcum en Comp. uitgegeven
prachtig geschreven ZIJ, DIE SPRONGEN IN DE NACHT.
Ik bied geen verontschuldiging aan voor bovenstaande korte
afwijking van het hoofdthema van dit boekje. Per slot van
rekening werd er een interessant beeld uit het oude Assen in
beschreven en toonde zij aan wat soort van kerels het oude Assen
heeft voortgebracht! 1)
Ik ben nog op zoek naar het ingezonden stuk waar Jan Somer het
over heeft. Wel vond ik meermalen een advertentie van het
Instituut Rozenburg, dat ook door hem wordt genoemd. Bij
voorbeeld in de Provinciale Drentsche en Asser Courant van 24
juni 1905:
Instituut 'Rozenburg' Assen
Kostschool voor jongens
Dagschool voor jongens en meisjes
A. Voorbereidende klassen van HBS en Gymnasium
B. Opleiding examen Cadettenschool, Instituut voor de
Marine
C. Handelsafdeling
Onderstaand de boeken door Jan Somer
geschreven:
Titel: Gids voor den bezoeker van het Ethnografisch
Museum te Breda, Kasteelplein 13
Auteur: Jan Marginus Somer 1899-1979
Jaar: 1940
Uitgever: [Breda : Ethnografisch Museum]
Drukker: Breda : Broese en Peereboom
Titel: Man in oorlog : de dagboeken van majoor dr. J.M.
Somer, hoofd bureau inlichtingen te Londen 13 maart 1942 - 22
september 1943
Auteur: Jan Marginus Somer 1899-1979
Uitgever: Baarn : Bosch en Keuning
Titel: Vestiging, doorvoering en consolidatie van het
Nederlandsche gezag in Nederlandsch-Indië / door J.M.
Somer
Auteur: Jan Marginus Somer 1899-1979
Jaar: 1935
Organisatie: De Koninklijke Militaire Academie (Breda)
Uitgever: Breda : Koninklijke Militaire Academie
Titel: De korte verklaring / Jan Marginus Somer
Auteur: Jan Marginus Somer 1899-1979
Jaar: 1934
Uitgever: Breda : Corona
Tevens verschenen als: Utrechtsche bijdragen tot de geschiedenis,
het staatsrecht en de economie van Nederlandsch-Indië ; nr.
2 Proefschrift Utrecht. Met lit.opg Azië periode:
1600-1927
Titel: Zij sprongen in de nacht : de Nederlandse
inlichtingendienst te Londen in de jaren 1943-1945 / door J.M.
Somer ; met een woord ter aanbeveling van P.S. Gerbrandy
Auteur: Jan Marginus Somer 1899-1979; Pieter Sjoerds Gerbrandy
1885-1961
Jaar: 1950
Uitgever: Assen : Van Gorcum
NRC 22 oktober 1928
Ter herinnering van het eeuwfeest der K. M. A. kon geen betere
tegenpartij gedacht worden dan een elftal, gevormd uit de
reünisten, oud Velocitanen, waaronder enige in hun tijd
sterk op de voorgrond tredende spelers. Het tegenwoordige
Velocitas, de jonkers der K. M. A., was wel zo hoffelijk de
reünisten in de clubkleuren te laten uitkomen, overigens
vrijwel de enige hoffelijkheid, die zij de tegenpartij betoonde,
zoals later bleek (De reünisten verloren met 8-0). De
volgende dragers van twee of drie sterren verschenen dan in de zo
geliefde blauw - witte kleuren: G. J. van Weel, doel; C. de
Bruijn en G. Colenbrander, achter; J. Vintgens, F. de Man en F.
Roest van Limburg, midden; S. de Pauw, Brandsma, Tiese, Wins en
Somer, voor. Scheidsrechter was de heer A. M. J. Veldhoven,
ambtenaar van het ministerie van defensie.
Jan Somer zittend 2e van rechts.
Dr. J. M. Somer, kolonel der infanterie van
het K.N.I.L(Koninklijk Nederlands Indisch Leger), oud hoofd van
het Bureau Inlichtingen der Nederlandse regering in Londen in de
oorlogsjaren, wordt vandaag 60 jaar. Wanneer hij ons de juistheid
van dit biografische gegeven bevestigt, voegt hij er peinzend aan
toe: 'Ik ben nog juist van de vorige eeuw. En daarin schuilt
misschien een voorrecht, want ik ben geen groot bewonderaar van
de generatie van onze tijd.' Kolonel Somer woont in de laatste
jaren met zijn gezin in Hilversum. Hij is hoofd van de
Veiligheidsdienst van de P.T.I. (Philips Telecom
Industrie).
Een man, die over de gehele wereld heeft gezworven. Borneo en
Java kent hij als zijn broekzak. De landen van Zuid-Europa,
Stockholm in het hoge noorden, Canada of de Britse Eilanden, hij
weet overal de weg met hetzelfde gemak als in zijn woning aan de
Gijsbrecht van Aemstelstraat. En temeer omdat zijn interesse voor
mensen en verhoudingen in de samenleving hem karakteriseert. Zijn
studie en loopbaan geven hiervan de bevestiging. ,Ik heb dan ook
goed in de wereld rondgekeken.
Kolonel Somer is Drent van geboorte. Zijn wieg stond in Assen.
Hij doorliep de Kadettenschool van Alkmaar en vervolgens de
Militaire Academie van Breda. In juli 1922 ging hij als
beroepsofficier naar Indië. 'Mijn mooiste tijd was die van
1922 tot 1928 op Borneo en Java. Je moest er van alles doen. Je
speelde voor bestuursambtenaar, voor rechter, je had de zorg voor
de financiën en voor de veiligheid. Je leerde je redden en
je kreeg de gelegenheid te tonen wat je waard was.' In 1928
keerde de jonge officier Somer naar Nederland terug. Hij werd
aangesteld als leraar aan de Militaire Academie in land- en
volkenkunde. Inmiddels had hij zich een grote kennis eigen
gemaakt van de talen van de Archipel. In overleg met de
gouverneur van de Academie was het mogelijk dat de toenmalige
luitenant Somer in Utrecht college kon lopen aan de
rijksuniversiteit. In 1934 behaalde hij zijn doctoraal Indologie
en twee jaar later promoveerde hij op een proefschrift over een
thema uit de geschiedenis van de staatsrechtelijke wording van de
gebieden van de Archipel.
Zijn verblijf in Nederland duurde langer dan aanvankelijk was
bedoeld. Van een terugkeer naar Indonesië kwam niets. In
1939 werd de aanstelling in Breda definitief. Het was een jaar
waarin de voormobilisatie uitbrak. Kapitein Somer was met
vakantie in België. Zijn bestemming volgens het zakboekje
was in oorlogstijd de Generale Staf. En daarmee werd de grondslag
gelegd voor de latere arbeid als bekwame organisator van de
Nederlandse Inlichtingendienst in Londen. Een stuk werk waardoor
hij een niet hoog genoeg te waarderen aandeel verkreeg in het
bevechten van de vrijheid van het land. Toen hij eenmaal in 1939
op de Generale Staf zich bekwaamde als inlichtingen officier werd
dit werk zijn hobby. Na de capitulatie dook hij onder, vertrok in
1942 via Zwitserland en Spanje naar Londen echter met een
reusachtige omweg. De avonturen van kolonel Somer zijn niet in
een paar honderd woorden te beschrijven. In Londen werd het zijn
taak een Nederlandse Inlichtingendienst op te bouwen. Tot 1943
had men daarin totaal gefaald. Een dienst met honderden
medewerkers ontstond. Hoofdzaak was het contact met bezet gebied.
De oud minister president prof. mr. S. Gerbrandy stak zijn lof
niet onder stoelen of banken over de ,bekwaamheid' en toewijding
van dr. Somer.
Na de oorlog diende kolonel Somer het land in Indonesië, als
de naaste medewerker van generaal Spoor en sedert enige jaren
bekleedt hij zijn huidige functie. Een markante man, klein,
gedrongen van lichaamsbouw, levendig in zijn manier van spreken,
een militair in hart en nieren, iemand die zonder omwegen voor
zijn eigen mening uitkomt al zal die ook lijnrecht tegen die van
een ander ingaan. Het heeft hem hoe kan het ook anders in de
roerige Londense jaren ook vijanden gemaakt, vooral in het kamp
van degenen die uit de omstandigheden persoonlijk voordeel
meenden te kunnen halen. Kolonel Somer heeft de belevenissen van
het Bureau Inlichtingen beschreven in een boek, onder de titel
'Zij sprongen in de nacht', een boeiende reportage die hij in de
drie maanden na zijn terugkomst uit Indonesië in 1950 in
Blaricum schreef. Het werk van kolonel Somer is geschiedenis
geworden. Hij heeft er moeilijk van kunnen scheiden omdat het een
stuk van zijn leven was geworden. En dat afscheid valt hem altijd
nog zwaar.
Zijn liefste wens? Na zijn pensioen te wonen in een huisje aan de
Loosdrechtse Plassen, met voldoende viswater. 2)
Dr. J. M. Somer nam afscheid van PTI.
Gisteren, op 27 oktober heeft dr. J. M. Somer, hoofd van het
Bureau Bedrijfsbeveiliging van Philips' Telecommunicatie
Industrie te Hilversum, wegens het bereiken van de
pensioengerechtigde leeftijd afscheid genomen van het bedrijf,
dat hij bijna twaalf jaar heeft gediend. Zijn arbeidzaam leven
kenmerkte zich door grote afwisseling, zoals uit de hieronder
volgende korte beschrijving moge blijken.
De heer Somer is in 1899 geboren te Assen. Na zijn h.b.s. tijd
bezocht hij de cadettenschool te Alkmaar. In 1913 ging hij naar
de KMA te Breda en werd in 1921 2de luitenant. In 1922 vertrok
hij naar het toenmalige Nederlandsch Oost-Indië. In 1928
teruggekeerd naar Nederland, werd hij leraar aan de KMA, waar hij
onderricht gaf in Maleis, Indisch staatsrecht en in land- en
volkenkunde. In 1929 volgde hij colleges aan de Utrechtse
universiteit, onder meer onder prof. Gerretson, In 1933 deed hij
zijn doctoraal examen en in 1934 mocht hij de titel 'doctor'
voeren: doctor in de letteren en wijsbegeerte, met de bijvakken
Japans en Maleis.
In 1939 kwam dr. Somer bij de Generale Staf. Toen de oorlog
uitbrak en Nederland capituleerde, dook hij onder. Hij zag kans
Nederland te ontvluchten en kwam na vele wederwaardigheden via
Zwitserland, Portugal en Suriname terecht in Londen. Het was toen
1943. In 1945 kwam dr. Somer weer naar Nederland en in 1948
vertrok de inmiddels tot kolonel bevorderde officier wederom naar
het vroegere Nederlandsch Oost-Indië, als directeur van de
Nefis.
In oktober 1949 keerde hij weer naar Nederland terug. In januari
1950 begon zijn baan bij de PTI als hoofd van de
Bedrijfsbeveiliging. 'Deze job was, vooral in de beginjaren, niet
populair,' zei hij ons 'De dienst bedrijfsbeveiliging werd vaak
argwanend bekeken, praten ging over in fluisteren als wij in de
buurt kwamen, er werden soms seintjes gegeven naar afdelingen,
die we op onze weg moesten passeren. Neen, dit is niet de
plezierige kant van mijn werk. Maar toch mogen wij over het
bereikte niet ontevreden zijn. Misschien lijken op het eerste
gezicht de beveiligingsmaatregelen niet belangrijk. Er mag echter
niet worden vergeten, dat ons bedrijf, voor zover het voor
Defensie werkt, zich dient te houden aan bepaalde
veiligheidsvoorschriften, welke ons zijn opgelegd, Het heeft geen
zin, aldus dr. Somer, 'alle veiligheidsmaatregelen op te sommen.
die onder mijn leiding gedurende meer dan tien jaren zijn
genomen.' In het lijstje dat wij van hem ontvingen, worden er
meer dan vijftig genoemd. Eén van die maatregelen is de
Bedrijfszelfbescherming (BZB), waarvan hij jarenlang commandant
is geweest. Kort geleden heeft de commandowisseling
plaatsgevonden.
Als dr Somer zijn leven overziet, zal het hem - daarvan zijn wij
overtuigd - een zekere voldoening schenken. Zijn vaderland heeft
hij gediend als een trouw officier, PTI als een
consciëntieus ambtenaar. Wij zeiden reeds, dat in het begin
zijn werk niet te benijden was, maar hij heeft het naar zijn
beste weten 'geklaard' en verdient daarvoor hulde van de PTI -
gemeenschap. 3)
'Churchill vond ze een doorbijter. De Gaulle was een man naar
haar hart, ze had een grenzeloze bewondering voor Stalin. 'Die
Stalin dat is een vent', heb ik haar hij herhaling horen zeggen.
Wat genoot ze van het Russische offensief. Ze dweepte gewoon met
de Russische leider. De Engelsen vond ze maar laks, hoewel, ze
had een heel hoge dunk van de Britse vloot. In de periode die aan
de invasie voorafging, kon ze enorm ongeduldig zijn. Maar ja, ze
had weinig begrip voor de omvangrijke organisatie die aan een
landing op de continentale kust moest voorafgaan'.
Dr. J. M. Somer, destijds hoofd van de Nederlandse geheime dienst
in Londen, heeft ongeveer veertig keer koningin Wilhelmina
tijdens haar ballingschap in de Engelse hoofdstad bezocht. De
huidige kolonel b.d., die in Hilversum woont, beschouwt de
'Londense tijd' als één van de boeiendste episoden
uit z'n overigens allerminst eentonig verlopen leven.
'Mijn eerste contact met de Koningin ontstond nadat ik uit Canada
was overgevlogen met een persoonlijke brief voor Wilhelmina van
haar dochter, met foto's van de prinsesjes. Die foto's zijn later
gebruikt als drukwerk, dat boven bezet Nederland werd afgeworpen.
De Duitsers waarschuwden toen tegen 'brandplaatjes', niet
oprapen, levensgevaarlijk....!'
De heer Somer is een openhartig prater. De brief met foto's met
de jongste berichten over de geboorte van prinses Margriet in
Ottawa zouden de vorstin in ballingschap nimmer hebben bereikt,
indien Viruly op het vliegveld van New Foundland dr. Somer niet
wat laat had gewaarschuwd, dat het vertrektijd werd.
'Ik belandde toen in een toestel, dat niet voor mij bestemd was.
De kist waarmee ik moest vliegen, verongelukte in een
sneeuwstorm; die vloog tegen een bergwand te pletter....
Wilhelmina in Londen. Van 't Sant, de oud hoofdcommissaris van
Den Haag, had een onbegrijpelijke invloed op deze vrouw, die toch
bij uitstek zo zelfstandig was. Dat heeft velen in Londen steeds
weer verbaasd.
Prins Bernhard is degene geweest, die er voor zorgde, dat ik naar
Londen kwam, hoewel Van Mook mij als oud-KNIL-officier naar
Indië wilde hebben. De prins is een joviale man. Laten we
eerlijk zijn, hij botste nog wel eens met z'n schoonmoeder. Nou
ja, wie niet? Bij mijn eerste bezoek aan Maidenhead, het verblijf
van de Koningin op 30 kilometer afstand van Londen, heb ik haar
kunnen vertellen over haar dochter en haar kleinkinderen. In de
rapporten over de toestand in Nederland, vooral de ontwikkeling
in 't verzet, was de vorstin het meest geïnteresseerd. Ik
bespeurde vaak, dat mensen, die zich niet voldoende in het verzet
verdiepten en er volgens haar, onvoldoende intensief in
meeleefden, bij haar beslist op het tweede plan kwamen. Het heeft
haar een beetje dwars gezeten, dat haar dochter in Canada zich
niet, zoals zij, volledig concentreerde op de ondergrondse
beweging in het vaderland. Juliana leefde nu eenmaal in een
andere situatie, was anders, en maakte - in de ogen van haar
moeder - niet alles ondergeschikt aan de illegaliteit.
Bij dit alles was merkbaar, dat de scheiding met Juliana haar
zwaar viel. Bij mijn herhaalde contacten heb ik altijd gevoeld,
dat zij in Engeland een bijzonder eenzame vrouw is geweest. Er is
nogal wat te doen geweest over de Nederlandse ministers in Londen
misschien lag het ontstaan van sommige conflictstof hierin, dat
de Koningin in de noodsituatie meer dan ooit wilde regeren. Ik
kan dat laatste heel scherp illustreren.
Het was een paar dagen voor haar vertrek naar Juliana in Canada.
Ik werd ontboden. Ze was gekleed in een zeer lange blauwe rok en
witte blouse zoals ik haar herhaaldelijk had ontmoet: Uit die
blouse haalde ze twee enveloppen.
Meneer Somer, hier geef ik u een enveloppe, gemerkt met een A.
Die enveloppe maakt u open, indien er tijdens de reis wat met mij
mocht gebeuren. En dit is enveloppe B., die maakt u open als ik
veilig en wel in Canada ben aangekomen. In de B-brief vindt u
instructies. Begrepen, meneer Somer?'
Ik boog en zei, dat ik het heel goed begrepen had. Ze kwam veilig
in Ottawa aan. Ik maakte de B-enveloppe open. En hoe luidde de
inhoud? De bewoordingen waren ongeveer: 'Gedurende mijn
afwezigheid mogen geen rapporten worden doorgegeven aan mijn
ministers'.
Een hele bondige mededeling, overeenkomstig haar aard. Dat bracht
mij tegenover de Nederlandse regering in Londen in een duidelijke
dwangpositie. Ik ging met de brief naar Van Lidth de Jeude,
minister van oorlog. Persoonlijk vond ik hem een van de weinige
flinke figuren in Londen. Hij was ook een van de weinigen die de
koningin aankon. Ook ging ik naar Gerbrandy. Tussen hem en de
landsvrouwe boterde het niet best. Haar houding tegenover hem
vond ik onbillijk, want Gerbrandy heeft met een voorbeeldige
toewijding zijn krachten gegeven voor de goede zaak. Maar zo was
ze nu eenmaal ze kon je pruimen of niet pruimen.....
Na drie weken kwam ze terug. Ik had inmiddels mijn ontslag
ingediend, omdat de situatie voor mij onhoudbaar was geworden.
Gerbrandy zei tegen z'n minister van oorlog op z'n karakteristiek
brouwtoontje: 'Lidth, we gaan naar d'r toe, hoor'.
Nou, dat is wel een stormachtig onderhoud geworden, maar zoals
gezegd, Van Lidth had er slag van met haar om te gaan. Maar ja,
zo was Wilhelmina, ze was spijkerhard, de ministers moeten haar
gehoorzamen. Zij alleen wist het en als ze iets in haar hoofd
had, kon niemand haar tot rede brengen. Mijn ontslag werd
overigens als niet ingediend beschouwd.
Ze zei me eens: 'Die Churchill weet wel wat ie wil, maar hij
heeft onvoldoende overwicht op de Amerikanen'. Ze kon niet
helemaal begrijpen, dat het Verenigd Koninkrijk in die tijd toch
volledig afhankelijk was van het potentieel zeer machtige
Amerika.
Toen kwam de invasie... nou ze was door het dolle heen. Nu gingen
de Duitsers eraan. De Duitsers ....?' Ze kon ze wel 'vreten. Ze
had het nooit over Duitsers, altijd over 'de moffen'.
Wat mij persoonlijk altijd heel goed heeft gedaan was, dat ze zo
heel warm meeleefde met de agenten, die boven Nederland werden
gedropt. Op de dag voor hun gevaarlijke opdracht begon, kwamen
zij steevast bij haar. Ik heb meermalen weekends op Maidenhead
doorgebracht, en er werd heel sober geleefd, op zondagmorgen
gingen we met haar naar de kerk.
Ik zei al: maar weinig mensen stonden bij haar in de pas. Tot die
kleine groep behoorde de socialist Den Doolaard; ze liep met hem
weg. Haar toespraken voor Radio Oranje? Voor zover ik weet,
maakte ze die zelf. Dan belde ze mijn dienst soms om informatie.
Vrije tijd had ze niet; haar verantwoordelijkheid woog bij haar
immens zwaar. Ze wist oneindig veel. We zeiden vaak tegen elkaar
er ontgaat haar geen bliksem...!
Ja, die persoonlijke verhoudingen. Ik geloof niet dat er ooit in
zo'n betrekkelijk korte tijd zoveel mensen bij haar in ongenade
zijn gevallen. Dat laatste is mij ook overkomen. In haar opdracht
had ik een rapport samengesteld van 26 bladzijden, een detailstuk
over de stand van het verzet in Nederland. Toen kwam van Heuven
Goedhart naar Londen, die zei haar dat er van mijn rapport niets
deugde. Hij zou zelf wel een rapport over de situatie in
Nederland schrijven. Nou, dat kwam, een links rapport, waarin de
rechtse groepen, zoals Trouw en Je Maintiendrai er niet zo best
afkwamen. Over dat rapport is veel te doen geweest, Van Lidth
greep in, mijn wankelende positie verbeterde op slag en Van
Heuven Goedhart geraakte in ongenade.
Wilhelmina punctueel tot in het absurde, onwaarschijnlijk
plichtsgetrouw, onvoorstelbare toewijding, dwong - bij alle
stijfhoofdigheid, onvoorwaardelijk respect af. Zij is in Londen
onbetwist een grote figuur geweest, maar haar omgeving, haar
medewerkenden hebben het verre van gemakkelijk gehad.
Ze kon zeer ruiterlijk zijn, want toen ik later, ook nog in
Londen, uit haar handen een onderscheiding in ontvangst mocht
nemen, nam ze me even apart.
'Kolonel, ik heb u verkeerd beoordeeld. Ik moet u nederig mijn
excuus aanbieden'.
De gepensioneerde kolonel Somer is nu ruim 70 jaar. Hij heeft de
groten in Londen zien komen en gaan, de erfenis van het
'Englandspiel' helpen opruimen, een aandeel gehad in een straffe
organisatie, waarover hij in z'n boek 'Zij sprongen in de nacht'
vertelt. Zo langzamerhand is hij een van de weinigen, die zijn
overgebleven uit de jaren van de Nederlandse regering in
Londen.
Het is allemaal langer dan 25 jaar geleden. Niet alles kan en
moet gezegd worden over mensen en gebeurtenissen in een
uitzonderlijk tijdsgewricht, vol spanning en improvisaties.
'Mijn contacten met koningin Wilhelmina van Oranje Nassau waren
onvergetelijk. Ze was de verzetsvrouw van het eerste én
van het laatste uur', aldus dr. Somer. 4)
Midden januari 1943 was ik uit Suriname te Montreal aangekomen op
doorreis naar Engeland en had daar prins Bernhard ontmoet, die
met een vliegtuig uit Engeland was aangekomen in verband met de
te verwachten geboorte van een Oranje telg, te Ottawa. Er hadden
zware sneeuwstormen gewoed en het vliegveld in Montreal was
bedekt met grote hopen sneeuw toen het vliegtuig van de prins
arriveerde. Met veel kunst en vliegwerk - letterlijk - werd
geland, waarbij de wielen van het vliegtuig in de sneeuwbergen
bleven steken. De prins stapte uit en zag mij staan. Hij kwam op
mij toe. Ik kende hem uit Den Haag, waar hij geregeld bij ons op
de Generale Staf kwam informeren naar de Duitse troepen
concentraties langs de Nederlandse grens, en ook later, bij mijn
verblijf in Suriname, had ik hem weer ontmoet bij een inspectie
der troepen aldaar.
Na een begroeting zeide de prins mij, dat ik na de geboorte van
de verwachte baby in Ottawa naar het ziekenhuis, waar de
bevalling zou plaats vinden, moest komen om een brief van prinses
Juliana voor koningin Wilhelmina naar Londen mee te nemen om aan
de koningin te overhandigen. Althans zo mijn vliegtuig naar
Engeland niet zou vertrekken. Mocht dat wel het geval zijn, dan
verviel de opdracht. Inwendig hoopte ik maar, dat wij niet zouden
vertrekken, dan kon ik naar Ottawa gaan en de mij toegedachte
opdracht vervullen.
Het weer bleef echter slecht en de volgende morgen was er geen
sprake van vertrekken. Des middags belde ik jhr. Van Tets op in
Ottawa en zeide hem, dat ik de volgende dag naar Ottawa zou
komen. Om half acht belde ik consul Luden op om hem te vragen op
welk adres prins Bernhard te bereiken was. Het eerste, wat ik
hoorde was, dat er een prinses was geboren in het Civic Hospital.
Dat was tijdelijk tot Nederlands territoor verklaard, zodat de
pas geboren prinses op Nederlands gebied werd geboren.
Ik stuurde prins Bernhard direct een telegram met gelukwensen,
dat zeker een der eerste telegrammen zal zijn geweest dat in
Ottawa arriveerde. Tot slot van de avond dronk ik nog enige
cocktails met een jonge Amerikaanse luitenant en ging daarna
vermoeid naar bed, afwachting van wat de dag van morgen zou
brengen.
Op 20 januari stond ik om half zeven op. De trein naar Ottawa zou
om kwart over acht vertrekken, doch het werd kwart over negen
alvorens de locomotief zich in beweging zette. De Nederlandse
consul generaal Luden was ook in de trein; hij moest als getuige
fungeren bij de geboorteaangifte van Margriet. Om tien minuten
over één bereikten wij Ottawa. In het hotel Chateau
Laurier, tegenover het station, belde ik direct kapitein Van
Riemsdijk op om mijn aankomst te melden. Hij wist nog niet waar
en wanneer prins Bernhard mij kon ontvangen. Het beste zou zijn
naar hem toe te komen, dan zou hij inmiddels informeren wanneer
de ontmoeting kon plaats vinden. Ik ging met de tram naar de
woning van jhr. Van Tets, waar kapitein van Riemsdijk tijdelijk
als adjudant verbleef. Bij aankomst aldaar bleek, dat prins
Bernhard mij na de geboorteaangifte om vier uur in het Civic
Hospital verwachtte. Ik kon daar dus de hele sfeer rondom de
geboorte eens meemaken in de onmiddellijke omgeving. De spanning
steeg zienderogen. Om half drie ging ik eten en om half vier reed
ik met een taxi naar het Civic Hospital waar ik om vier uur
aanwezig was. De geboorteaangifte was juist achter de rug. Prins
Bernhard kwam dadelijk allerhartelijkst naar mij toe in de
galerij naast de kamer waar prinses Juliana vertoefde. Hij
vertelde, dat de geboorte vlot was verlopen en dat Margriet een
prachtige baby was. Prinses Juliana zou wel liever een zoon
hebben gehad, doch het feit dat alles zo voorspoedig was verlopen
deed alles vergeten.
Na de bijzonderheden over de geboorte ging de prins al spoedig over op de dienstaangelegenheden, waarbij van een grote vertrouwelijkheid sprake was. Het besprokene valt duidelijk buiten het bestek van deze verhandeling, doch ik kreeg vele wenken mee om te bespreken met koningin Wilhelmina na aankomst te Londen. Na het gesprek ging de prins naar de kamer van prinses Juliana om een brief te halen voor koningin Wilhelmina, waarin de bijzonderheden over de geboorte waren vermeld. Na deze te hebben overhandigd werden me tevens de papieren als "Queens Courier" gegeven, waarmee alle obstakels voor een vlotte reis werden weggenomen. Met een stevige handdruk nam de prins vervolgens afscheid van mij. Steeds heb ik bij het afscheid van de prins het gevoel een goede vriend te verlaten, met wie ik zo graag dagelijks zou willen samenwerken. Toen ik het Civic Hospital verliet en beneden in de hal stond om een taxi te bellen kwam Jhr. Tets naar beneden rennen. De prins had hem gezonden om mij weg te brengen met zijn auto. De prins stond boven op de derde verdieping om te kijken of jhr. Tets mij tijdig had bereikt. Een vriendelijk handgebaar en daar gingen wij. Het was voor mij een ontroerende dag geweest, zo vlak naast de kamer te staan waar de jonge prinses was geboren en de geboorteaangifte mee te maken. Het was een gebeurtenis om nooit te vergeten. En de wetenschap dat ik in Londen de eerste mocht zijn om koningin Wilhelmina de brief met bijzonderheden te mogen overhandigen maakte mij toch wel een beetje trots, hoewel de dankbaarheid overheerste. Ik hoopte spoedig in Londen te zijn om de brief te kunnen afleveren. Om kwart voor zes ging de trein en om tien uur was ik weer in Montreal. Het leek er op, dat we de andere dag zouden vertrekken. Er was althans een telefonisch bericht, dat ik om acht uur van het hotel zou worden gehaald. Om twaalf uur lag ik in bed, doch kon nog niet direct slapen en moest nog lang nadenken over de gebeurtenissen van de afgelopen dag. Morgen misschien nieuwe sensatie? De sprong over de Atlantische Oceaan?
Op 21 januari stond ik om zeven uur gepakt en gezakt om te
vertrekken, doch juist toen ik wilde gaan ontbijten kwam er weer
een telefoontje van het vliegveld, dat de start wegens slecht
weer was uitgesteld. Er was echter kans, dat wij in de loop van
de namiddag zouden vertrekken en ik moest mij in ieder geval
gereed houden tot half elf. Inderdaad kwam er bericht, dat ik om
half twee zou worden afgehaald en dat de tocht zou doorgaan. De
bus kwam op het genoemde tijdstip voor en om twee uur waren wij
op het vliegveld. De laatste toebereidselen werden getroffen, de
bagage werd ingeladen, zuurstofmaskers gepast en de parachutes
werden omgegord. Doch vertrekken was er niet bij! Er was
blijkbaar met het toestel, dat nog in de hangar stond, iets niet
in orde. We hingen de gehele middag rond in de wachtkamer en de
zaak werd naar ons gevoel stomvervelend. Tegen vijf uur kwam de
machtige vogel echter aanrijden en konden wij instijgen. We
werden flink onder de dekens gestopt en nadat alle deuren waren
gesloten gingen we proefdraaien. Spoedig kwam piloot May ons
echter zeggen, dat we weer konden uitstappen. Hij kon niet
voldoende startsnelheid krijgen, er mankeerde iets aan het
voorwiel, dat eerst gerepareerd moest worden. Dus weer
uitstijgen! We konden gaan dineren in de cafetaria van het
vliegveld. Om acht uur werd het weer instappen geblazen. We waren
met z'n tienen: drie Canadese generaals, drie Canadese Wing
Commanders, de Canadese manager voor oorlogsproductie, een
Canadese kanonneningenieur, een Engelse Luitenant ter Zee en
tenslotte schrijver dezes.
Een illuster gezelschap dus; ik had het vermoeden dat men daarom
zo voorzichtig was. Na achten begon het geprobeer opnieuw. De
startsnelheid was echter opnieuw onvoldoende en na veel
gedelibereer werd besloten dat er die avond niet meer zou worden
vertrokken. We werden ondergebracht in het officierscasino.
Alvorens te gaan slapen ging ik nog maar eens wat eten om de moed
er i te houden. De passagiers luchtten danig hun hart over het
feit, dat er geen enkele reserve machine aanwezig was en vond dat
kortweg en nationaal schandaal en een figuur voor de Royal Air
Force. Tegen tien uur lagen we in bed, moe van het rondhangen de
hele dag en de ergernis sprak ook terdege een woordje mee. Toch
sliep ik spoedig in met de gedachte: morgen gaat het misschien
beter! Je moet tenslotte optimist blijven! Op 22 januari staan we
om zeven uur op, ontbijten en om half negen staan we weer als
ijsberen verkleed klaar voor de start. Het duurt echter tot half
tien voor de Liberator-528 op de startbaan voorkomt. Captain May,
de eerste piloot, probeert weer alles, doch vergeefs, het geval
wil weer niet starten. We behoeven niet eens in te stappen en om
half twaalf gaan we voor de afwisseling maar weer eens lunchen.
Als we tegen half een terugkomen blijkt het plotseling ernst te
zijn geworden. Het neuswiel is eindelijk gerepareerd en men heeft
daar 28 uur voor nodig gehad. En dat in oorlogstijd! Tegen enen
worden we weer netjes onder de wol gestopt, daarna startproeven
en inderdaad zijn we om twintig over een los. Er ging een luid
hoera op onder de passagiers!
We vliegen over de besneeuwde Canadese ijsvelden en bergen heen, het is een onvergetelijk gezicht en ik word ontroerd van het immense panorama. Om vier uur verlaten we het Canadese vasteland en komen boven zee. Ondertussen wordt het donker en gaan de lichten in het vliegtuig aan, de motoren ronken regelmatig en er gaat een grote rust uit van het alles, het is of je in een trein reist. Om 19.20 uur landden we in Gander, de grote vliegbasis op New Foundland. Wegens de slechte weerberichten gaan we niet verder, hoewel het in de bedoeling lag in één ruk door te vliegen naar Schotland. We blijven dus slapen in de mess. Voor het vertrek van Montreal stoof Viruly op me af. Hij had gehoord dat ik aan boord was en kwam me even begroeten. Viruly, die in hetzelfde konvooi vloog als wij, kwam enige uren na ons aan met een andere plane. Het was toch leuk even een landgenoot te ontmoeten. Ik ging tijdig slapen en sliep door tot de volgende morgen negen uur, zodat ik het ontbijt mis liep. We kregen echter nog een kop koffie en enige koekjes en er lagen nog stukjes toast, die mijn hongerige maag weer enigszins op streek hielpen. We moesten wachten op beter weer, er was een depressie in de buurt van Schotland en deze moest eerst wegtrekken. Ondertussen ging ik een praatje met Viruly maken. Des middags was het weer wachten op het koude New Foundland, zodat ik maar op mijn kamer bleef hangen. Om drie uur vertelde Viruly dat er om zes uur een conferentie van de piloten met de meteorologische dienst zou zijn. Er zou dan worden beslist of we al dan niet zouden vertrekken. Om half zeven kwam er bericht, dat we om negen uur met de bus van de mess zouden worden gehaald. Om half acht was het diner en maakten we ons gereed voor de afrit naar de hangar. Om tien uur lagen we weer netjes ingepakt in het vliegtuig en na een tijdje proefdraaien zijn we om twintig over tien weer in de lucht. Het is een machtig ogenblik, de laatste sprong naar good old England! Het is donker en koud in het vliegtuig. We stijgen spoedig heel erg hoog in verband met het slechte weer. De zuurstofmaskers moeten dadelijk dienst doen en na enige tijd vliegen we op 7000 meter. Tot twee uur blijf ik wakker, doch dommel daarna lekker in met het zuurstofmasker op mijn neus. We zoemen rustig verder naar het beloofde land.
Tegen zessen word ik wakker, de motoren zoemen nog steeds, de
kolonie in het vliegtuig wordt rumoerig. Het is nog donker, doch
spoedig breekt het licht door. Onder ons wolken en nog eens
wolken. Dan, ineens, om twintig over zes, doemt de kust op.
Afgebrokkelde stukjes land, waar we spoedig boven vliegen. Een
hevige ontroering grijpt mij aan, eindelijk weer Europa,
Engeland, dicht bij huis, waar mijn oorlogstoekomst wacht.
Afwisselend gaan we over land en zee, de motoren daveren nog
steeds door, doch we gaan lager vliegen en kunnen beneden ons
alles duidelijk onderscheiden. De zuurstofmaskers zijn reeds
afgezet en er heerst een prettige opgewektheid in de slaapruimte.
Alles holt door elkaar en om ruim zeven uur zie ik de reusachtige
landingswielen naar buiten draaien, een machtig gezicht. We komen
in de buurt van een grote stad, het is Glasgow en het is 7.35 uur
of wel 10.30 uur Engelse tijd als we op het grote militaire
vliegveld Prestwick landen. We hebben er precies negen uur en
vijftien minuten over gedaan, volgens de piloot een erg snelle
reis.
Dan beginnen de formaliteiten, paspoort- en geld controle,
immigratie, koerierspapieren en douane. Alles gaat zeer
gemoedelijk en dank zij de post voor koningin Wilhelmina gaat
alles erg vlot. We krijgen een kamer en ik ga me even scheren en
een goed uniform aantrekken. Aan de adjudant van de koningin
stuur ik een telegram, dat ik maandagmorgen in Londen zal
arriveren. Daarna is het diner. Het vliegveld is aangelegd naast
een modern landhuis, waarin alles aanwezig is: leeszaal,
biljartzaal, schrijfsalon, kantoor enz. Ik denk voor me zelf, dat
er hier voor ons Nederlanders nog wel iets te leren valt.
Om vijf uur halen we aan het bureau de plaatskaarten voor de
slaapwagens en om 6 uur is het diner. Om zeven uur komt de wagen
voor met de bagage. Alles was reeds geregeld, we hebben nergens
voor te zorgen. We rijden naar Glasgow en zijn om precies acht
uur bij het station. De verduistering valt weer erg tegen en ik
moet er weer helemaal aan wenen. Een officier wijst ons de
slaapwagens en we hebben nog anderhalf uur de tijd. Op het perron
staan jongens en meisjes te zingen met een gitaar. Het gezang
lijkt veel op krontjong. Wat me het meeste opvalt is, dat de
meisjes zo veel roken, niet alleen binnenshuis, doch ook in het
openbaar. Dat doet volgens mijn gevoel onprettig aan. Om half
tien vertrekken we, naar Londen! Eindelijk! Hoe zal alles zich
ontwikkelen? Er zal nog veel strijd tegen de Hunnen zijn te
voeren, doch we zullen de kop er tegen in zetten. Het is jammer,
dat we tijdens de rit niets kunnen zien, want het is overal
stikdonker, en ik duik maar spoedig in mijn bed en rol met de
trein mee naar Londen. Spoedig val ik, moe van de lange reis, in
een diepe slaap.
De trein kwam op 25 januari een uur te laat aan op Euston Station
en ik ging direct per taxi door naar Chester Square 77, het adres
dat prins Bernhard mij had opgegeven voor het afleveren van de
post voor koningin Wilhelmina. Ik werd door enige leden van de
Koninklijke Marechaussee ontvangen, die mij vroegen te wachten op
de heer Van 't Sant, particulier secretaris van de koningin. In
afwachting diens komst verorberde ik een fiks ontbijt, want ik
was erg hongerig. De heer Van 't Sant kwam om twintig minuten
over negen en ik had een lang gesprek met hem, waarbij ik veel
hoorde, misschien wel te veel, voor het eerst in Londen. Het was
in ieder geval voldoende om de haren te berge te doen rijzen en
bepaald niet opgemonterd ging ik mij melden bij het Departement
van Koloniën. De verdere belevenissen der eerste dagen doen
hier niet ter zake, alleen moet het mij van het hart, dat de
algemene sfeer in de Nederlandse kolonie mij bijzonder slecht
voorkwam. Ik werd van alles erg "down" en als alles zo is als mij
van alle kanten werd toegeroepen, dan is het kortweg gezegd een
chaos.
De heer Van 't Sant had mij gezegd, evenals prins Bernhard in
Montreal, open en ronduit met koningin Wilhelmina te spreken. Om
half vier maakte ik mijn opwachting bij de minister van oorlog,
Jhr. Van Lidth de Jeude, die mij inlichtte over mijn toekomstige
werkkring. In de loop van de middag werd mij meegedeeld, dat ik
in de loop van de volgende week bij de koningin moest verschijnen
voor een onderhoud. Dat onderhoud vond plaats op Chester Square
77 waar, voordat de koningin mij zou ontvangen nog een korte
bespreking plaats vond met de heer Van 't Sant. Om kwart over
twee liet de koningin mij roepen. In een eenvoudig vertrek heeft
zij meer dan een uur met mij gesproken. Een ieder die mij kent
weet te goed mijn grieven om te weten hoe het gesprek verliep. Ik
heb geen blad voor de mond genomen en vooral afdanken van de oude
garde en het naar voren schuiven der jongere krachten bepleit.
Ook de toestand op het Algemeen Hoofdkwartier in Den Haag de
laatste avond voor het uitbreken van de oorlog bracht ik ter
sprake en koningin Wilhelmina toonde zich ten zeerste
geïnteresseerd. Ze liet uitkomen, dat de oude regering in
geen geval terug zou komen en liet zich daarover zeer positief
uit. Bij terugkeer in Nederland zal er een nieuw kabinet worden
gevormd met jongere ministers. Er kwam nog veel meer ter sprake,
doch het ligt niet op mijn terrein daarover mededelingen te
doen.
Na de audiëntie dankte de koningin mij voor het interessante
onderhoud. Vele der verstrekte mededelingen waren voor haar
geheel nieuw. De koningin maakte op mij een matte, vermoeide
indruk en het is voor haar inderdaad wel zeer moeilijk geweest
dikwijls tegen de stroom te moeten oproeien. Ik kreeg de indruk,
dat er nog rare dingen stonden te gebeuren. Nederland was nog
lang niet vrij!
We slaan een tijd over en verlaten Engeland. De invasie is
achter de rug, de Hunnen trekken zich terug en het zuiden van
Nederland is bevrijd. Koningin Wilhelmina is terug in Nederland
en heeft haar intrek genomen in huize Anneville bij Breda.
Prinses Juliana is ook reeds in Nederland met de kinderen en de
koningin vroeg mij om Juliana precies op de hoogte te brengen van
de situatie in het nog bezette deel van Nederland. Een deel van
het Bureau Inlichtingen is naar Eindhoven verhuisd en ik heb daar
de leiding van de dienst. Zo is het gemakkelijk om van Eindhoven
naar Anneville te reizen en het is voor mij een groot genoegen
prinses Juliana in te wijden in de geheimen der verzetsbeweging
en haar een overzicht te geven van de situatie in het nog bezette
gebied. Op een rustige manier bespreek ik met de prinses de
moeilijke situatie in de noordelijke provincies, waarbij veel te
vertellen valt over de dikwijls optredende tegenstellingen tussen
de verschillende groeperingen. Weliswaar had prinses Juliana in
Canada steeds de voornaamste rapporten van Bureau Inlichtingen
gekregen, doch een nauwkeurige toelichting daarop was wel
noodzakelijk. Zo geschiedde het dus, dat ik de prinses
geleidelijk aan op de hoogte bracht van de situatie in het nog
bezette gebied. Dat ik daarbij niet kon vertellen, dat de door de
koningin zo vurig gehoopte eenheid in Nederland een volslagen
illusie zou zijn is helaas de droevige waarheid. Het was echter
toch noodzakelijk deze naakte waarheid te vertellen en precies te
zeggen hoe de vork in de steel zat.
Inmiddels rukten de geallieerde legers met gestage snelheid op en
de algemene bevrijding van Nederland kwam in zicht. Ons werk liep
ten einde en toen tenslotte geheel Nederland bevrijd was konden
wij voorlopig even ruimer ademhalen om, nadien ander de opbouw
van ons zwaar gehavende vaderland de schouders te zetten. Het was
waarlijk genoeg geweest, vijf jaren oorlog en verblijf
buitenlands. Doch Oranje was ongerept gebleven, ondanks de
teleurstellingen, welke zich ongetwijfeld voor koningin
Wilhelmina en de leden van haar Huis hadden voorgedaan. Toch
bleef de spreuk "Je Maintiendrai" ten volle in het blazoen van
Oranje geschreven. De oorlog, had daaraan niets afgedaan, ondanks
de teleurstellingen welke zich zo nu en dan voordeden. Laten wij
als Nederlanders bij het 25-jarig regeringsjubileum van koningin
Juliana dankbaar zijn voor haar zegenrijke bewind en ons allen
met hart en ziel rondom de troon van Oranje blijven scharen! Elke
aanslag daarop van welke zijde die ook moge komen, moet met
kracht worden afgeslagen.
DR J. M. SOMER
Van
een onzer correspondenten:
'Ik heb er de buik vol van'. Een markante uitspraak van een man
die in Neerlands koloniale en oorlogsjaren alles gaf voor het
vaderland. De kolonel b.d. dr. Jan M. Somer koestert geen
rancune. Hij heeft ook geen spijt. Hannes Somer maakt een
moegestreden indruk. Hij is 75 jaar geworden en dat werd in
vriendenkring op gepaste wijze gevierd. Zijn vrouw zegt: 'Kijkt u
eens naar hem. Deze man is helemaal op. Vergeleken met anderen
die 75 zijn'.
Waarvoor deed hij het? Hannes Somer: 'Voor het land...'. Maar hij
zou het niet overdoen als hij nu jong was. Om de gevaren en de
politieke verwikkelingen die nauw verweven werden door derden in
zijn werk als 'meesterspion'.
Hannes Somer is kolonel b.d. der infanterie van het KNIL. Hij was
hoofd bureau inlichtingen in Londen van de Nederlandse regering
in ballingschap tijdens de Tweede Wereldoorlog, directeur van de
Inlichtingendienst in Batavia van het toenmalige Nederlands
Indië, hoofd bedrijfsbeveiliging van de NV Philips
Telecommunicatie Industrie Hilversum Hij is 18 keer
onderscheiden. 'Ik liep er helemaal krom van'. Zijn vrouw: 'Hij
is één van de weinigen met zoveel
oorlogsdecoraties'.
Dr. Somer kwam in Londen door toedoen van prins Bernhard. Op
inspectiebezoek van de overzeese troepen in de West, kwam de
prins hem tegen. In hoge mate verwonderd vroeg prins Bernhard:
'Somer, wat doe jij hier?'. De prins was het eens met hem dat hij
in Curaçao en Suriname niet de juiste man op de juiste
plaats was.
Als man van het verzet en het inlichtingenwerk behoorde Somer
direct betrekken te zijn bij de inlichtingendienst. Dezelfde
plaatsvervangend gouverneur-generaal, de heer Van Mook 'die hem
vanuit Londen naar de West stuurde, zou hem terughalen 'Somer',
zei Van Mook, 'Bernhard wil je in Londen'.
'Ik heb gauw m'n rommeltje gepakt', herinnert dr. Somer zich. De
benodigde papieren voor de vlucht naar Londen waren sneller
gereed dan werd verwacht. De heer Somer vertrok dan ook een week
eerder dan gepland. En dat was zijn geluk. Het vliegtuig waarvoor
hij aanvankelijk geboekt had, verongelukte. 'Met man en muis',
zegt Somer. En: 'Het was de eerste keer (buiten bezet Nederland)
dat ik aan de dood ontsnapte'. Dat was januari 1943
Twee maanden later werd Hannes Somer geïnstalleerd als hoofd
van de Nederlandse Inlichtingendienst in Londen. Dit bureau had
de taak mensen - geheime agenten- op te leiden. Deze agenten
werden vanuit Engeland in bezet Nederland geparachuteerd. Zijn
toenmalige adjudant bij de Inlichtingendienst, Gijs de Jong (nu
58) zegt: 'Somer heeft de stoot gegeven tot de uitbouw van de
Inlichtingendienst en van het agentennet in Nederland'.
Toen zuidelijk Nederland in 1944 werd bevrijd, ging Somer naar
Eindhoven. 'Met Philips achter de hand en z'n toestellen
onderhielden we de verbinding met het nog bezette gebied. De
Duitsers hebben niet veel plezier aan me gehad' aldus Somer. Zijn
tegenvoeter en opponent Schreieder van de Duitse
Inlichtingendienst was niet bij machte tegen Somer c.s. op te
boksen.
Als liberaal ('Ik ben een oude liberaal. Erg conservatief') had
de kolonel het niet altijd gemakkelijk. Niet alleen in, maar ook
rond en buiten zijn werk. Bij herhaling zat hij in de clinch met
politici, uit de SDAP hoek vooral. Conflicten ging hij niet uit
de weg. Gijs de Jong; 'Met al zijn eerbied voor de
hiërarchie kon het hem niet schelen met wie hij het aan de
stok kreeg, als het niet strookte met zijn ideeën of
rechtvaardigheidsgevoel. Of het nou een minister was of iemand
anders, die tegenover hem stond'.
Zo herinnert De Jong zich een ruzie tussen Jaap Burger en
Hannes Somer. 'Twee illegalen', aldus De Jong. Met een invitatie
om op zijn Londense flat te komen en een fles whisky gelukte het
Somers adjudant om de twee ruziemakers dichter tot elkaar te
brengen. Gijs de Jong omschrijft Somer als 'een harde, maar
bijzonder rechtvaardige baas. Hij vergde veel van zijn mensen,
maar ook van zichzelf. Somer had een geweldig inzicht wat de
inlichtingendienst betrof. Hij stond altijd achter zijn mensen.
Zo vond hij dat er gezorgd diende te worden voor de nabestaanden
van agenten die het leven lieten. Statistisch was de levensduur
van een agent drie en een halve maand'.
Na de bevrijding ging de Inlichtingendienst in Wassenaar door. In
1948 zei generaal Spoor, een jaargenoot van Somer op de militaire
academie, tot hem, Hannes, ik kom van avond bij je'. Dr. Somer
wist dat dat uitzending naar Indië betekende. Half mei 1948
vertrokken de heer en mevrouw Somer. De 'meesterspion' wordt
opvolger van Jungschlaeger als hoofd van de Inlichtingendienst,
in Batavia, het huidige Djakarta, de hoofdstad van
Indonesië. 'Voor hem is het nog altijd Batavia', zegt mevrouw Somer.
Tijdens de tweede politionele actie in Indië kreeg haar
man 'een vreselijk' geheime opdracht'. 'Wij vrouwen wisten het
pas toen ze terugkwamen. Van tevoren werd ons nooit iets
verteld', aldus mevr. Somer. Haar man moest naar Djokjakarta: om
Soekarno en zijn (illegale) regering van de door hem reeds
uitgeroepen Republik Indonesia te arresteren.
Dr. Somer: 'Hatta was erbij. Het ging niet moeilijk. Soekarno zei
Ik heb de partij verloren. Jullie hebben gewonnen. Na zijn
overgave werd Soekarno geïnterneerd op Sumatra. Hij zou
spoedig weer op vrije voeten worden gesteld'.
Toen de Republik Indonesia een feit was, vroeg Somer
overplaatsing naar Den - Haag. Dat werd hem geweigerd. Een
ontslagaanvraag werd ook niet gehonoreerd. Uiteindelijk mocht hij
met zijn vrouw naar Nederland vertrekken. Met het passagierschip
Oranje. Twee uur voordat de boot vertrok, kwam het fiat om zich
in te schepen. Pas na aankomst in Nederland werd zijn ontslag
alsnog aanvaard. 5)
Jan
Somers dagboek mist historische kanttekeningen door Jelte
Rep
Jan Somer meende dat hij het altijd aan het rechte eind had en
werd zelden in die overtuiging teleurgesteld. Toen hij op vrijdag
13 maart 1942 op het station van Breda plotseling besloot niet
rechtstreeks naar huis te gaan, maar eerst nog even langs zijn
werk, het museum van de KMA te fietsen, kreeg hij alweer gelijk.
Want daar hoorde hij dat er thuis vier beambten van de Gestapo
ongeduldig op hem zaten te wachten.
Somer nam gelijk maatregelen. Hij verbrandde belastend materiaal,
pakte zijn fiets, liet zich in zuidelijke richting afzakken en
schafte zich vervolgens een dagboek aan, waarin hij tevreden
constateerde: 'Gelukkig is zelfs de Gestapo stom.'
En weer had Somer gelijk, al zou het jaren duren, voordat
duidelijk zou worden op welke manier. Want op het moment zelf
scheen voor wie de achtergronden kent, de Gestapo helemaal niet
zo stom.
Wat was er aan de hand? In Den Haag was de Abwehr achter het
bestaan gekomen van twee Engelse parachutisten, die een
radioverbinding met Londen onderhielden en die, in samenwerking
met leden van de Ordedienst (OD) wapendroppings in ontvangst
namen.
De twee geheime agenten werden geschaduwd om achter hun
verblijfplaatsen, contacten en signalementen te komen. Deze
contacten lagen vooral in kringen van de OD en van de ID, de
Inlichtingendienst van de OD.
Met de signalementen ging iets mis, want toen op 6 maart 1942 de
zendergroep werd opgerold door de Gestapo, bleek men wel de ene
Engelse parachutist, de marconist Huib Lauwers, te hebben
gearresteerd, maar ontbrak aanvankelijk de ander, die volgens het
signalement van de Abwebr een halfbloed moest zijn.
Nu verdacht de Gestapo zelf al enige tijd een halfbloed. Deze
werd prompt gearresteerd. Uit de verhoren werd evenwel snel
duidelijk dat hij niet de gezochte Thijs Taconis was, maar Han
van Hattem, de leider van de ID.
Van Hattem was niet bestand tegen de ijzeren
ondervragingsmethodes van de Duitsers en moest de namen van zijn
contacten prijsgeven. Een van die namen was de vroegere
inlichtingen-officier Somer, die na de capitulatie als
conservator van het museum illegaal was doorgegaan met hetzelfde
werk.
Met de zender van de gearresteerde Lauwers probeerden de Duitsers
Londen te misleiden - hetgeen grandioos zou lukken met het
berucht geworden 'Englandspiel'. Voorwaarde was evenwel dat alle
arrestaties rond de zendergroep met zo weinig mogelijk getuigen
moesten gebeuren, zodat Londen niet via eventuele andere kanalen
gewaarschuwd zou worden.
Daarom kon Somer niet gearresteerd worden op het station van
Breda, maar moest dat zo onopvallend mogelijk thuis gebeuren.
Somer kwam evenwel niet opdagen. Het was daarom 'stom' van de
Duitsers, dat ze Somer niet grepen, omdat hij juist de man zou
zijn die anderhalf jaar later in Londen alarm zou slaan in het
Nederlandse kamp over praktijken van de verrader Anton van der
Waals en over het bestaan van het 'Englandspiel'.
We hebben Somer nog gekend toen hij al een oud man was, maar zijn
heldere blauwe ogen tintelden nog steeds van het gelijk, dat hij
steeds had gekregen. Voor een serie tv-programma's spraken we
indertijd met hem over het 'Englandspiel'. Uit een kromme pijp
blies hij, nog steeds krijgszuchtig, vervaarlijke rookwolken, als
je hem een vraag probeerde te stellen.
Hij was zo doof als een kwartel, maar dat deerde hem niet. Hij
luisterde toch nooit naar anderen en voer uitsluitend op eigen
kompas. Zo gauw hem ongeveer duidelijk was, waar je het over
wilde hebben, begon hij schamper te vertellen dat wie het laatst
lacht het best lacht.
Voor wie Somer gekend hebben en weten wat hij in oorlogstijd
gedaan en betekend heeft, zijn dagboeken, die nu verschenen zijn
onder de titel 'Man in Oorlog', een prachtige aanvulling.
Maar ik vrees dat wie de historische context niet kent in deze
dagboeken alleen maar een man ontmoet, die achttien maanden lang
in de stijl van het Grote Avonturenboek voor de Jeugd zijn eigen
belevenissen beschrijft, zoals hier op het einde van de eerste
dag: .......'Het was laat naar bed gaan, tegen twaalven werd het
moede hoofd ter ruste gelegd. Er ging toch nog wel veel om in de
toch al opgejaagde hersens. Mijn gedachten waren bij mams en de
kleine schatten en ik was bang dat het geboefte represailles zou
nemen. Na te hebben gebeden ben ik rustig in slaap gevallen tot 6
uur 's morgens. Toen was 't weer reveille; de laatste nacht op
Hollands grondgebied was voorbij. Gejaagd door de Gestapo!
Voorwaarts het onbekende tegemoet.'
Via België en Frankrijk bereikt Somer Zwitserland, waar hij
gearresteerd wordt wegens het verstrekken van informatie aan de
Britten. Als hij op vrije voeten komt, reist hij op aanwijzingen
van de Nederlandse regering via Spanje en Portugal per schip naar
8uriname. Hoewel hij een officier is, die op het gebied van
inlichtingen zijn verdiensten heeft bewezen en Londen een
chronisch gebrek heeft aan dat soort vakmensen, wordt hij in
Suriname commandant van een op te richten gemotoriseerd
bataljon.
Hij komt pas op zijn juiste plaats terecht, als prins Bernhard
hem tijdens een bezoek aan Suriname ontdekt en hem naar Londen
haalt, waar hij hoofd van het Bureau Inlichtingen wordt en een
uitstekend functionerende geheime dienst opzet.
Al deze gebeurtenissen worden uitvoerig beschreven in Somers
dagboeken, samen met veel persoonlijke dingen, waardoor ze een
zeer menselijk document vormen. Maar helaas ontbreken de
historische kanttekeningen, waardoor het relief zoek is en ook de
ironie ontbreekt die de geschiedenis eigen is.
Terwijl bijna onder zijn neus het 'Englandspiel' wordt opgezet,
moet Somer duizenden kilometers afleggen en maanden laten
verstrijken voordat hij in Londen dat 'Englandspiel' ontdekt en
waarschuwt voor het verraad van Anton van der Waals, die zich
steeds dieper in het Nederlandse verzet indringt.
De ironie wil ook dat Somer naar Zwitserland vlucht in gezelschap
van o.a. een uit de gevangenis ontsnapte jongeman, Jan Streef
geheten. Deze Jan Streef was nota bene de eerste verzetsman die
door toedoen van diezelfde Anton van de Waals werd
gearresteerd. 6)
1) 2e druk Koninklijke van Gorcum en Comp. N.V., Assen 1959 blz. 51 -53.
2) Uit de Tijd Maasbode van 22 oktober 1959.
3) Uit de Philips Koerier van 28 oktober 1961.
4) Trouw woensdag 29 april 1970.
5) Nieuwsblad van het Noorden 16 november 1974.
6) Uit Trouw van 1 april 1982.
Assen, november 2006
© Somer
HOME