Betekenis Mariënkamp voor de economische toestand van Drenthe

Door Dr. J. Naarding in de Provinciale Drentsche en Asser Courant van 4 juni 1959.

Over het algemeen heersen er in protestantse streken grote misverstanden omtrent het kloosterleven. Inzonderheid is de kennis betreffende middeleeuwse abdijen gering. Misschien vooruitlopend op wat de binnenkort te verschijnen studie over Mariënkamp van de hand van mej. M. M. de Bakker, hist. drs. zal onthullen, wagen wij het enig licht te werpen op hun economische positie in het voormalige Drenthe. Wij achten het namelijk gewenst dat men eindelijk eens zal inzien dat de abdis van Assen heel wat meer om handen heeft gehad dan de geestelijke hoede over haar ondergeschikten; daar de abdij een economische factor is geweest in het oude Drenthe.

De weinige historische bronnen omtrent haar bestaan in de waterwildernissen bij Coevorden geven een duidelijk antwoord op de vraag, waarom men vandaar is verhuisd: de heren van Coevorden hebben in hun nabijheid geen krachtig machtsinstituut gedulde. Een cisterciënzer klooster in die dagen was echter niet tevreden met een uitsluitend sociaal- cultureel religieuze taak. Abt Eppo van Aduard heeft met vooruitziende blik een beter oord ontdekt, de eenzame plek in de marke van Rolde, die Assen werd genoemd.

Twee kapteins

Het lijkt ons uiterst onwaarschijnlijk dat de nonnen zich eerst hebben gevestigd in Deurze en dat zij daar vanwege moeilijkheden met de boeren zijn opgebroken. Want in Deurze lag het hof van de graven van Bentheim en de bezittingen ervan zou evenmin concurrerende instellingen dulden in zijn marke, als de Coevorder potentaten. Na bijna twee eeuwen heeft zelfs de machtige abt van het zo rijk gedoteerde Ruiner klooster moeten erkennen, dat twee kapiteins op ?0én schip niets meebrengen dan eindeloze schermutselingen met wederzijdse schade. Ook hij is verhuisd naar een oord waar wereldse groten gering gezag hadden, naar het Reestdal bij Dickninge (1325).
De machtige heer van Coevorden heeft stellig vanaf het begin zijn alleen heerschappij weten te accentueren. Vandaar dat de verhuizing van het klooster daar zo kort na de vestiging (na 1229) tot stand is gekomen. Daarom kunnen wij niet geloven, dat, na zulke ervaringen de abdij si gevestigd in een dorp, waar een wereldse heer de hoofdrol speelde. ver aan de overzijde van het Deuzerdiep, in een uithoek der marke Witten, op een terrein zonder menselijke bewoning, had men kans op zelfstandige groei naar eigen wensen. Zo'n terrein heeft blijkbaar abt Eppo gevonden in de wildernis die Assen heette. Het was voor billijke pacht te huur van een goedgunstige eigenaar, het kapittel van de Dom van Utrecht, een geestelijk landheer en ver genoeg weg wonend om gevaarlijk of lastig te kunnen worden.

Binnen de grachten

De wildernis Assen was waterrijk en dicht bebost; enige beekdalen beloofden goeie hooilanden; weide was er wijd in het rond in welige overvloed; humusrijke doorlaatbare bosgrond verzekerde goede akkers. Op de hoogste plek werd een kamp aangelegd binnen de grachten, die door het grootste der beekjes werden gevoed; binnen die grachten verrees Mariënkamp in de jaren tussen 1253 en 1259. In het laatste jaar kwam het gebouw gereed, wellicht als wat eerder, want in gemeld jaar is de doelbewuste expansie ingezet.
Allereerst is de machtigste wereldse heer uit de naaste omgeving uit de weg geruimd, zij het dan zonder het geweld dat wij weergeven met deze zegswijze. Het Asser klooster kreeg van Hako van Hardenberg de hof te Deurze met alle annexen, o.a. een pacht uit het zogenaamde Noordwold bij Roden - de tegenwoordige Roderwoldemade - tegen afstand van het goed bij Coevorden. Ridder Hako kon tevreden zijn; het Noord- en Midden- Drents bezit lag voor hem erg afhandig; de kloosterbezittingen bij Coevorden deden zijn eigendommen in en om Hardenberg behoorlijk wassen tot een meer gesloten geheel.
De abdis van Assen had reden tot juichen: de hof in Deurze had twee waardelen in de marke, de Hofwaar en de Bullenwaar. Er rustte dus de plicht op, een bulle, een bol of stier, te houden; doch de tweede waar leverde meer baten dan de plicht lasten oplegde. Veel meer emolumenten leverde echter de watermolen, waarop elke boer zijn graan moest laten malen. Machtig meer dan één der andere eigenaren was de Asser abdis in de Deurzer marke. Die macht heeft zij in 1288 nog sterk vergroot door de aankoop van een gewaardeelde hoeve in Deurze. In de boervergadering had de abdij sindsdien drie stemmen; haar abdis had er een onaantastbare positie van gezag.
Daardoor heeft ze bijvoorbeeld in 1484 weten te verhinderen dat Eleveld als afzonderlijke marke werd erkend, hoe ook de jonge kolonie in die uithoek van Deurze erop aandrong, allen zoons uit het geslacht Eleveld. De erkenning zou hebben betekend dat de abdij er werd uitgesloten: nimmer zou de abdis dit aanvaarden.

Brug over Deuzerdiep

Het is stellig de abdis geweest die een brug heeft laten leggen over het Deurzerdiep in het verlengde van het Vredeveldsepad, dat rechtuit rechtaan van het klooster naar de kerk in Rolde voerde, doch het slaan van de brug is bekostigd door de marke genoten van Witten, Anreep en Assen! Vermoedelijk is dat gebeurd in de eerste helft der vijftiende eeuw, want in 1439 is aan de Balloërs verboden er veen over te drijven, ook al hadden ze een hoeve of waardeel in Anreep of Anreper marke. Voor die tijd zal men op stenen door het water zijn gestapt in de zogenaamde voorde. Zo'n voorde of voort was nog eeuwen later de gewone passage in de beek tussen Rolde en Borger, de zogenaamde Papenvboort.
Zelfs in het kerspel Rolde kon de Asser abdis haar macht tonen. Toen omstreeks 1350, de toren aldaar is gebouwd en uitgerust met een luidklok, werden de "kerkenlasten" verhoogd met klokrogge op te brengen aan de kosterij. Maar de abdis wist voor de hof in Deurze daarvan vrijstelling ter verwerven. zij het tegen een afkoopsom.
Elke non in het Asser klooster opgenomen, bracht als inkoop nieuwe vaste baten mee. Zo kreeg het klooster geleidelijk, pachten in heel Drenthe, inzonderheid vaste korenpachten. Andere bezittingen en inkomsten werden verworven door erflating, schenking en aankoop, doch veel daarvan was min of meer "toevallig" verkregen. Van een welbewuste politiek zien wij de resultaten inzonderheid in de dorpen rondom Assen. Naar Loon was een grootscheepse uitbreiding vrijwel onmogelijk, met de hof van Peeloo en annexen was dit dorp in handen gekomen van het kapittel van Sint Pieter te Utrecht. Maar westelijk van Peeloo lagen nog kansen. Daar lagen in de marke van Zeijen twee boerderijen, samen het gehucht Ter Aard vormend. Eén ervan was kloosterbezit, doch ze was bezwaard met korenpachten aan de pastoor van Zweeloo. Sinds 1287 trok de abdij dergelijke pachten uit Benneveld, inkoopsom van Margaretha, dochter van ridder Hendrik van Eelde, Schulte van Drenthe. Economisch inzicht bracht in 1335 een goede oplossing: de Zweler pastoor kreeg de Bennevelder mudden. Assens hoeve in Ter Aard werd pachtvrij. De andere was eigendom van het Duitse huis in Bunne. De commandeur aldaar heeft haar in 1436 verkocht de pachter Rolof ter Aert. Een goede twintig jaar later stierf Fije, Rolofs schoonzoon, gehuwd met zijn enige dochter Grete. Deze, haar vader en haar zoon, Johan Fijen, hebben in 1459 hun bezit overgedaan aan het klooster, stellig mee ter behartiging van het zielenheil hunner gestorven geliefden. Als pachter bleef de familie op de boerderij. De naam Fijen is nog niet zeldzaam in en om Assen: wellicht kunnen ze onze Johan Fijen van Ter Aert als hun stamvader beschouwen.

Niet zo heel ver van Ter Aard ligt Rhee, ook al een deel der marke van Zeijen. Hier bezat jonker Reinoud van Coevorden in 1382 een goed, dat in dit jaar door de Asser abdij is aangekocht. Niet alleen sloot dit aan bij wat ze Ter Aard reeds bezat, doch er behoorde ook toe een stuk land aan het Peizerdiep, niet ver van het kloosterland op Roderwoldermade.
In Zeijen zelf wist de abdij weinig meer dan roggepachten te verwerven, doch in Witten daarentegen had ze een ongehoord succes. In 1304 kreeg ze er de eigendom van vier hoeven; in 1321 werd die koop aangevuld. Geleidelijk is de abdis vrijwel alleen eigenaresse geworden in de marke, zodat alles er naar haar pijpen danste. De naam Kloosterveen is een blijvende herinnering aan de vroegere toestand. Want met de hoeven is ook alle veen in de marke kloostergoed geworden.

Heel Assen haar eigendom

Al eerder had het zich van alle mededingers bevrijd in Assen zelf. De geslaagde ontginning op zijn domein heeft blijkbaar de aandacht getrokken van enige adellijke heren uit Noord Drenthe en de huidige gemeente Haren. Zij hebben in Assen, in de wildernis, een "villa" gesticht, ene landgoed, een boerderij van grootse allures. In 1294 heeft de abdis deze aangekocht. Sinds is heel Assen haar eigendom gebleven.
In Anreep kreeg ze in 1480 eindelijk "een halve waer to holte ende to velde". Reeds in 1439 was hier de markescheiding met Assen en Witten voltrokken. Op deze grens aan de Asser kant van die schie, in het venige groenland, kwam de buurtschap Schieven, dit is scheiding - veen, op. Dit moet gebeurd zijn voor 1563, want een stuk uit dat jaar noemt in Grolloo een zekere Tese Scheuen, dit is Ties Schieven.
Westelijk van de marke van Anreep lag het woeste Geelbroek, vrijwel alle groenland, dat nu ligt tussen Assen en Hooghalen, thans doorsneden door spoorlijn en straatweg. Bij een markescheiding en een ruiling met de commandeur van Bunne kreeg de Asser abdij al dit broekland in handen (1462). Maar het klooster van Dickninge behield er rechten op. Tussen beide geestelijke instellingen zijn langdurige processen gevoerd, vooral over de rechten aan de hof van Halen verbonden. In 1334 heeft de heer van Peize namelijk zijn aandeel daarin aan de abdis van assen overgedaan. De heer van Norg verkocht zijn rechten erop aan de abt van Dickninge. Twee economisch machtige instellingen namen sinds stelling tegen elkaars dreigende overvleugeling in Halen. Dickninge bezat op de Haler hof het recht van herberg. Tweemaal 's jaars, "eens bij grase ende eens bij koerne" - 's zomers als de paarden in de weide werden gejaagd en 's winters als ze op stal met koren moesten worden gevoerd - mocht hij er komen te paard met drie bereden gezellen en er zijn ontrek nemen. De hofmeier had het viertal met de paarden natuurlijk op de kost. Als de abt zelf niet kwam, mocht hij twee anderen wenden, elk met een paard. Over dit recht van herberg - feitelijk de erkenning van het "herschup" zijn, dit is landheer - is pas jaren later een overeenkomst tot stand gekomen die Assens heerschappij op de hof erkende. In Haler marke stichtte het klooster enige nieuwe hoeven; het verbeterde de afwatering in de broeklanden, o.a. door het laten graven van de zogenaamde Halersloot. Maar het bezit van de hof vooral maakte het machtig in deze marke, waar de gelegenheid tot ontginningen niet ongebruikt werden gelaten.
Vooral de wilde boswereld der beekdalen moest het onderspit delven; door roding en brand verdween het hout en wiesen de weiden in omvang. Hele streken kregen een ander uiterlijk door deze ontginningen van de Asser abdij. Haar grootste bron van inkomsten werd de vetweiderij; haar ossen brachten goed geld op op de markten o.a. in Groningen.

Uit eenvoudige veehutten, zogenaamde boën - twee ervan staan nog in Schoonebeek! - werd het vee geweid. Assen had o.a. zulke boën op de Roderwolder-, Eelder-, Haler-, Ermer- en Dalermaden. Die op de Eeldermade, gebouwd niet ver van de Drentsche A, even zuidwestelijk van Groningen, heette Den Hoorn. De beek heet ernaar het Hoornse Diep. Het "Corpus Den Hoorn", Groningens nieuwe uitbreidingsplan in die buurt, bewaart de herinnering aan de Asser bo en de haar navolgende boerderijen ter plaatse. De gehuchten Padhuis en Vlieghuis, oostelijk van Coevorden, zijn ook uit kloosterlijke boën ontstaan. Dat deel der marke van Erm onder Sleen dat eens vanuit de Asser bo is beweid, hete naar de abdij nog steeds het Abdinger- thans Abbingereind.

Grof geld bracht de vetweiderij op, doch zij bracht ook risico. Met vierbenige rovers als wolven en beren wisten de boheerden en botruwanten, de herders, wel raad; tegen tweebenige, de roofridders, waren ze minder goed opgewassen. Een stuk uit het jaar 1320 noemt o.a. graaf Johannes van Bentheim en ridder Hendrik van Norg als rovers van kloostervee; kort na 1350 heeft een aanzienlijke Ommelands edelman Rodolf Predekere de bo op de Roderwoldermade leeggeplunderd. De heren en de kloosters betrokken zo het Drentse land in het Noorden in de partijtwisten der Schieringers en vetkopers - in het Zuiden in die der Heekerens en Bronkhorsten. De algemene onveiligheid in Drenthe, daarvan het gevolg, heeft omstreeks 1325 tot een felle uitbarsting der boeren geleid; bijna alle edelen zijn uit het land verdreven en hun behuizingen zijn vernietigd. de heren in ballingschap moesten leven ; uit verkoop van vastgoed betaalden zij hun hotels in den vreemde. En kopers der goederen waren...... de beide Drentsche abdijen: zelfs in oorlogstijd verloren zij hun economische "planning" niet uit het oog!

Groninger invloed

Assen goed bevaderd door de abt van Aduard, viel meer en meer in de Groningse sfeer. Het trok Groningse freules aan en kreeg Groninger beheerders. Die Groningse invloeden hebben zelfs in de taal sterke sporen nagelaten. Witten is een der eerste Drentse dorpen, dat zwao heeft gezegd tegen de zende, de zeis.
Abt Eppo van Aduard had goed gezien; in Assen kon de abdij van Mariënkamp haar vleugels uitslaan. Zij werd er rijk en machtig. En de adellijke nonnen binnen haar beschermende muren hebben het stellig vele malen beter gehad dan haar voorgangsters op het slagveld van Ane. Of ze in dagelijks gebed vergiffenis hebben gevraagd voor de doodslag door haar voorvaderen daar begaan, weten wij niet. Maar het zou ons niet verbazen, als daar menigmaal in haar hoofden de gedachte is gerezen dat God de Drentse stichting welgezind was en dat Hij dus reeds de vergiffenis had geschonken, waarom zij smeekten.


HOME