De dierentuin te Assen

Uil INGEZONDEN STUKKEN:
Toen de mare zich verspreidde, dat men te Assen een dierentuin wenste op te richten, liep het oordeel, dat over dat plan geveld werd, vrij wat uiteen. Er waren niet weinigen (en ik heb gemerkt dat er nog zijn), die er met een medelijdend glimlachje de schouders voor ophaalden en er over spraken alsof het een opera huis of een vast circus of iets dergelijks gold, dat uit de aard der zaak alleen voor zeer grote steden paste.
"Is" hoorde ik zeggen, "het kleine Assen nu een plaats voor zo iets, dat alleen Amsterdam, Rotterdam of 's Gravenhage voegt en waaraan men zelfs in Groningen, Utrecht en in dergelijke steden, laat staan in Leeuwarden of in Arnhem of Leeuwarden, niet durft denken? Het is immers bespottelijk!" - "Begrijpen dan die heren", spraken anderen, "die zich voor die wanhopige zaak in de bres stellen, niet, dat een paar leeuwen en tijgers, om niet van andere dieren te spreken, voldoende zijn om al de contributies van de gezamenlijke leden te verzwelgen?" - "Een dierentuin in Assen!" riep een derde, "het zal er dan ook een dierentuintje naar worden! een aap, een papegaai, misschien als het hoog gaat, een hert uit de hertenkamp; het zal wat moois worden!
Men zou hebben kunnen vragen, wat er dan toch in het begrip van dierentuin gelegen kan zijn, dat zo in strijd is met dat andere begrip: "een kleine stad", en zelfs kunnen beweren dat, indien de ingezetenen van Assen het bezit van een opera voor zich zelf aangenaam en nuttig achten en in staat en willens waren de stichting, het onderhoud en het bespelen daarvan te bekostigen, er geen reden zou bestaan waarom zij dit niet zouden doen, al bestond er nergens anders in ons land zulk een zaak. Men zou aangetoond kunnen hebben, dat een botanische tuin een botanische tuin is en blijft, ook al worden er geen palmen en cycadoën en dergelijke exotische gewassen gekweekt, ja al vindt er niets dan inlandse planten. Dat en meer zou men toen hebben kunnen doen. Maar op dit ogenblik bestaat de dierentuin en laten wij nu liever nagaan wat men van deze te denken heeft, dan beredeneren wat men voor en tegen het plan tot stichting er van in de tijd had kunnen zeggen.
Voldoet die dierentuin aan de verwachting van hen die men het plan ervan waren ingenomen, of wettigt hij tenslotte de bedenkingen van hen, die dat plan bestreden? Ik kan daarover alleen mijn eigen opinie meedelen. Natuurlijk zal ieder, die de zaak de moeite waard achtte om er over na te denken, zich een denkbeeld hebben gevormd van hetgeen een dergelijke tuin wezen kan en moet. En nu hebben de bezoeken, die ik aan de dierentuin in Assen heb afgelegd, mij tot mijn genoegen doen zien, dat zij, die aan het hoofd daarvan staan, hun taak zo hebben opgevat, als ik hoopte dat zij die zouden opvatten. Tenminste dat kwam mij zo voor. Er is zeker in die tuin nog veel, wat blijkbaar nog maar provisioneel is; het een en ander dat en uit het oogpunt van doelmatigheid en uit dat van schoonheid en sierlijkheid verandering en verbetering behoeft. Dat alles zal zich echter wel vinden; de zaak is nog in haar begin. Maar de grondslag is goed; het idee dat blijkbaar bij de aanvankelijke inrichting, vooral de bevolking van de tuin heeft voorgezeten, is naar mijn bescheiden mening in de gegeven omstandigheden het rechte. Ik bedoel dat de inlandse dieren de overhand hebben en dat, bedrieg ik mij niet zeer, het plan schijnt e bestaan zich hoofdzakelijk tot deze te bepalen en daardoor de kennis van de dieren, die in ons land in het wild leven te bevorderen.
Dat die kennis voor iedereen belangrijk, van meer belang is, dan die van de buitenlandse dieren, behoeft geen betoog. Om diezelfde reden hebben wij, Nederlanders, meer belang bij aardrijkskunde van Nederland, dan die van Engeland of Frankrijk, om niet te spreken van andere werelddelen. Maar evenals er mensen zijn, die veel weten e vertellen van het Bois de Boulogne, van de omstreken van Kleef, van de Hartz, maar niet weten dat bij Assen een uitgestrekt en schoon bos ligt of dat bij Delden een der prachtigste eikenbossen aanwezig is - zo zijn er ook, die heel goed een luipaard van een jaguar, een kameel van een dromedaris kunnen onderscheiden iets weten van de bouwgewrochten der termieten en van de schade die mieren in Oost Indië aanrichten, maar, die van het verschil tussen een bunsem en een marder of van tussen een kraai en een roek geen begrip hebben en hoegenaamd geen denkbeeld bezitten van een samenstel van een wespennest, noch iets weten van insecten, die voor onze landbouw en onze bosteelt schadelijk zijn. En heeft men aan die kennis niets? Een enkel voorbeeld. Iemand die ene jaar, twee drie geleden tot zijn groot verdriet zijn perenbomen heeft zien kaal vreten door een ruige rups en in het volgend jaar zeer terecht zich veel moeite heeft getroost om die bomen van rupsen gezuiverd te krijgen, verbaasde zich zeer, toen bij een ander, die het zelfde ongeval was overkomen, druk jacht zag maken op zekere witgrijze, donzige nachtvlinders of uiltjes.
Waarom die onschuldige dieren zo fel vervolgd? Hij wist niet dat juist die vlinders uit de bedoelde schadelijke rupsen waren voortgekomen en dat de wijfjes vlinders op hun beurt weer het aanzijn zouden geven aan een menigte van diezelfde rupsen, zodat men, een aantal van die vlinders dodende, het ontstaan van honderden ruige rupsen voorkwam.
Om kort te gaan. Naar mijn wijze van zien moet bij de dierentuin, zoals die te Assen gesticht en onderhouden kan worden, de bevordering van de kennis van onze inlandse dieren op de voorgrond staan. Men heeft dan toch reeds een ruim veld voor zich (men denke bijvoorbeeld aan de vogels) en op die wijze kan zulk een inrichting werkelijk veel nut stichten. Er zijn zoveel inlandse dieren, die het wel de moeite waard is te leren kennen en die toch bij het algemeen weinig of niet bekend zijn - zo veel ook, wier kennis inderdaad rechtstreeks nuttig is. Ik wil daarmee niet zeggen, dat het buitenlandse uit zulk een tuin volstrekt moet worden geweerd! Integendeel, al wat kan dienen ter opluistering, tot verfraaiing der inrichting, al wat strekt om het bezoeken er van aanlokkelijker en aangenamer te maken, mag daar een plaats vinden, mits het geen afbreuk doet aan hetgeen ik voor de hoofdzaak meen te moeten houden. Enige fraaie vreemde vogels, enkele merkwaardige zoogdieren of reptielen uit andere gewesten der aarde, wanneer men die gevoeglijk kan bekomen of ze ten geschenke verkrijgt, zullen tot dat laatste veel kunnen bijdragen en het zou overdreven en verkeerd zijn ze te verbannen.
De directie van de Jardin d'acclimatation te Parijs weet heel goed, dat er geen kwestie van kan zijn om de Franse bossen met papegaaien te bevolken en toch ontmoet men in die tuin al dadelijk papagaaien om voorts nog andere vreemde dieren, aan wier acclimatatie wel niemand denken zal. Een restauratie en concerten behoren strikt genomen ook niet tot het begrip van een zoologische tuin, maar niemand heeft het voor zover ik weet ooit verkeerd of zelfs vreemd gevonden dat de eerste in Artis bestaat en de andere er gegeven worden. - Maar, ik herhaal het, naar mijn wijze van zien moeten de inlandse dieren de hoofdzaak blijven.
Ik duidde daar aan, dat men, al bepaalde men zich tot inlandse dieren, toch nog een ruim veld voor zich had, Immers, behalve de ruim 280 soorten vogels, die ons land bewonen, bezitten wij (de vleermuizen en de walvisachtige dieren daargelaten) 28 soorten van wilde zoogdieren, waaronder 8 roofdieren (vos, boommarter, bunsem, hermelijn, wezel, otter, das en zeehond) om niet te spreken van de zodanige, die vroeger hier leefden, maar nu uitgeroeid zijn, zoals de wolf, het wild zwijn en de bever. En zou het in een in Drenthe aanwezige dierentuin niet alleszins gepast zijn dat men daar gelegenheid had het onderscheid te leren kennen tussen de gladde slang; de blindslang, beide onschadelijke dieren, en de giftige adder.
Een enkele opmerking wens ik nog te maken. Behalve de levende dieren, zou ik ook nog een selectie geconserveerde dode dieren willen hebben. Ik bedoel daarom nog niet, dat men een museum zou moeten aanleggen, waarin de fauna van ons land, of alleen ook maar van Drenthe, meer of minder volledig vertegenwoordigd werd. Zulk een verzameling - hoedanig er een voor Overijssel te Zwolle bestaat - zou hoogst nuttig wezen; ik heb over zulke provinciale musea vroeger het mijne gezegd in het Album der Natuur voor 1869. Maar zoiets wil ik en durf ik van de Asser Dierentuin niet eisen.
Ik heb hier het oog vooral op de lagere dieren ; insecten, schaaldieren, wormen enz. - insecten vooral - en vraag dan: zou het aanleggen van een verzameling van voor de landbouw en de bosteelt schadelijke (en in het een of ander opzicht nuttige) insecten enz., in al de fasen van hun ontwikkeling, niet een uiterst nuttige zaak zijn? Zulk een verzameling is met weinig kosten aan te leggen en te onderhouden.

Ik heb gemeend deze opmerkingen betreffende de dierentuin in assen niet te mogen terughouden. Indien het bestuur daarvan blijft voortgaan op de weg, die het naar mij toeschijnt, is ingeslagen, dan twijfel ik niet of die inrichting zal op de duur niet alleen de ingezetenen van Assen en aan die van Drenthe in het algemeen, veel genoegen verschaffen, maar ook in menig opzicht nuttig zijn.
Mocht het lezen van deze regels diegenen, die tot dusver met de dierentuin te Assen niet op hadden, het goede en nuttige, dat die inrichting in heeft, al ware het dan ook maar doen vermoeden - en mocht ook menigeen, die tot dusverre zich aan de zaak onttrok, er door overgehaald worden om het bijdragen van de geringe contributie, die van de leden gevraagd wordt, die zaak mede te helpen schragen, dan zou mij dat hoogst aangenaam wezen.

D. Lubach

Dit ingezonden stuk stond in de Provinciale Drentsche en Asser Courant (PDAC) van 18 oktober 1879.
De dierentuin is uiteindelijk niets geworden en werd geliquideerd eind 1887 begin 1888. Lees hiervoor het artikel van de heer H. M. Luning in het Asser Historisch Tijdschrift, 14e jaargang, nummer 2/juni 2004, getiteld "Natura Artis Magistra Assen of het Drentse kippenhok."
Willem Somer, gemeenteontvanger was aanwezig op de oprichtingsvergadering van de Vereniging Dierentuin Assen per 1 januari 1879 en werd ook in het bestuur gekozen. De tuin werd per 1 april 1879 geopend. - PDAC 30 december 1878.
Het is niet bekend of hij uiteindelijk tot de sceptici behoorde maar wel is het zo dat hij tijdens een vergadering van de Vereniging in december 1879 te kennen geeft dat hij voor het bestuurslidmaatschap bedankt, hoewel hij eerst aftredend is per 1 januari 1881. Dit tot leedwezen van het bestuur en ook van de leden, zoals staande de vergadering zeer duidelijk bleek. - PDAC 4 december 1879.


HOME