Tweehonderd jaar brandweer in Assen wil niet zeggen dat de
tegenwoordige brandweer, van een zodanige hoge, eerbiedwaardige
leeftijd is. Op 12 april 1946 vond reeds de herdenking plaats van
het 100 jarig bestaan van de Asser brandweer. Wanneer men het
echter zo stelt, dat Assen 200 jaar geleden een brandspuit met
toebehoren kreeg en een korps van brandmeesters en spuitgasten,
dan geloven wij dat er voor aan alle aanleiding is om dit feit te
memoreren en voor de leden van de Asser brandweer om dit
gedenkwaardige feit, mogelijk passend in het raam van de grote
feestviering, waarvoor momenteel de voorbereidingen getroffen
worden, met enige ophef te herdenken.
Het besluit, dat Drost en Gedeputeerden op 21 juni 1759 namen, is
niet zonder effect gebleven, want korte tijd later is er reeds
sprake van het bestaan van een brandspuit en een korps van
bedieningspersoneel. in de "Ordonnantie op het voorkomen en
blusschen van brand te Assen", die dateert van 19 december 1760,
vinden wij daarover heel wat interessante gegevens. Deze
ordonnantie, waarvan wij een exemplaar ter inzage hebben gekregen
op het Rijksarchief te Assen, dat een ware schatkamer is van
gegevens over het reilen en zeilen van onze provincie in het
verleden, begint met te zeggen, dat "Drost en Gedeputeerde Staten
der Lantschap Drenthe het nodig hebben geoordeeld een vaste
ordonnantie hiervoor te beramen waarbij geordonneert deze
stiptelyk, te agtervolgen en naar te komen".
Deze verordening bevat verschillende voorschriften, die het
voorkomen van brand beogen. De huizen moesten met pannen worden
afgedekt, stallen, hooi- en turfschuren moesten van een slot zijn
voorzien en er mochten in Assen geen turfbulten, hooioppers en
dergelijke buiten besloten plaatsen in de open lucht worden gezet
of mesthopen op de straten. Eén van deze maatregelen is
ook, dat niemand met een brandende pijp zonder een dopje daarop
op straat mocht verschijnen.
Er was blijkbaar maar één spuit in Assen, die
ondergebracht was in een brandspuithuisje, dat stond in de
omgeving van de Brink. De gracht die liep langs de tegenwoordige
Ooster- en Noordersingel, werd in opdracht van Drost en
Gedeputeerden uitgediept om steeds water bij de hand te hebben en
deze gracht kreeg een zijarm, die gelopen moet hebben langs de
tegenwoordige Brinkstraat naar de Brink. Het water in deze
grachten werd bij lage waterstanden "opgeschut" en bij vorst en
gesloten water moesten bijten worden gehakt volgens de
voorschriften.
De ordonnantie en de daaraan gehechte instructie over de
behandeling en het gebruik van de spuit bevat verschillende
interessante bijzonderheden. Zo kan men bijvoorbeeld lezen dat er
een spuit aanwezig was met "derzelver gereedschappen", zes
brandemmers en twee brandzeilen, die niet bestemd waren om
personen uit bovenverdiepingen een zacht neerkomen te verzekeren,
maar gebruikt werden om belendende percelen in geval van brand af
te dekken. Verder bestond de uitrusting uit een lantaarn met een
kaars, brandladders en haken. De spuit was blijkbaar draagbaar en
bestond uit twee delen, een "zuig- of schraagpomp" en een
"persbak op raderen".
Het brandweerkorps van 200 honderd jaar geleden bestond uit
vier brandmeesters, een brandemmermeester en "zodanige personen
welker namen en posten specifique op de lyst der bediendens van
de spuit zullen worden uitgedrukt". De brandmeesters waren te
kennen aan de lange stokken met rode, witte en zwarte vlammen,
die zij altijd bij zich moesten dragen als zij in functie waren.
De bediendens droegen koperen penningen met aan de ene kant een
brandspuit en aan de andere kant het nummer van de drager van de
penning. Volgens de omschrijving van hun taak moesten de leden
van het korps zich zo spoedig mogelijk na het luiden van de klok
naar het brandspuithuis begeven. Dat zo spoedig mogelijk
betekende dat wanneer zij te laat kwamen een boete moest worden
betaald van 6 tot 12 stuivers. Wanneer zij helemaal niet op het
toneel van de brand verschenen, betekende dat een verbeurd
verklaring van 25 stuivers. Was het aantal absenten zo groot dat
de spuit niet naar behoren kon worden bediend, dan hadden de
brandmeesters de bevoegdheid de "ledige toesienders tot den
arbeid te pressen".
Verder kon de Capitein Geweldiger, die het hoofd van de politie
was, de corporaal en de soldaat van Assen opdracht geven
vrouwspersonen en kinderen bij een brand "af te weren en te
verdrijven". Was er een brand uitgebroken, dan stond de
ratelwacht - Assen had in die tijd ook zijn nachtwacht - onder
bevel van de brandmeesters. Ook de bevolking van Assen zelf had
zekere verplichtingen in geval van een brand. Wanneer een brand
was ontdekt, moest de ontdekker de straat op hollen en "overluit"
brand roepen. Het was verder niet toegestaan dat er tijdens een
brand "vegterijen ofte brutaliteiten met woorden ofte daden"
plaatsvonden.
Het schijnt dat elke brand besloten werd met een feestje want
in plaats van een geldelijke beloning kregen de brandmeesters na
de volbrenging van hun taak een half dozijn bottels wijn en alle
anderen een tonne bier, die hun vanwege het bestuur van de
Lantschap, in welker dienst zij stonden, beschikbaar werd
gesteld.
De Asser brandweer van 200 honderd jaar geleden was wel een heel
andere verschijning dan die van thans. Laat men alleen maar eens
een vergelijking maken tussen de meest moderne mistblusser, die
thans in de prachtige brandweerkazerne aan de Collardslaan staat
en de draagbare spuit van toen, waarmee voorzichtig moest worden
omgesprongen, want volgens de instructie moesten de pompers
langzaam en met zachte slagen beginnen te pompen voor ze tot een
flink tempo konden overgaan.
Dit stuk is overgenomen uit de Provinciale Drentsche en Asser
Courant van 4 april 1959.
Hieronder gegevens van leden van de familie Somer in relatie tot
de brandweer.
Omdat volgens de voorschriften ook Gerkes Somer als vrijwilliger bij de brandweer werkte moest hij vervangen worden na zijn overlijden. Daartoe plaatste de gemeentelijke overheid het volgende bericht. "Besluit van Burgemeester en wethouders der stad Assen d.d. 25 juni 1849. O.a. dient wegens overlijden van Gerkes Somer, als persoon die aan de dienst der brandspuiters was verbonden, vervangen te worden.
Tot de taken van de gemeente behoort ook de brandbestrijding
en werd de "functie van brandmeester generaal uitgeoefend door
een gemeente ambtenaar. Zo was ontvanger W.
Somer Hzn jarenlang als zodanig actief. Hij werd bijgestaan
door één of meer brandmeesters."
Willem Somer Hzn heeft een aantal malen aan B en W een verzoek
ingediend om ontslagen te worden uit deze functie. Voor het
laatst herhaald bij zijn brief van 17 juli 1857. B en W overwegen
dan dat de heer W. Somer als zodanig in functie trad op 28
september 1841 en onafgebroken tot nu toe en dus langer dan 15
jaren in dienst is geweest.
B en W besluiten dan W. Somer onder dankbetuiging voor de
belangrijke als zodanig aan de gemeente bewezen diensten, eervol
te ontslaan uit de betrekking van brandmeester generaal te
rekenen vanaf 1 september 1857.
Vervolgens melden Burgemeester en Wethouders van Assen dat per 1
september 1857, in plaats van de heer W. Somer, die eervol is
ontslagen, tot brandmeester generaal is benoemd in de gemeente
Assen mr. Jan Hendrik Willings Tonckens, substituut griffier bij
het Provinciaal Gerechtshof van Drenthe.
Hier werd dus afgerekend met de regel dat een gemeente ambtenaar
deze functie moest uitoefenen.
Hij was tweede assistent brandmeester. "Naar wij vernemen is op verzoek eervol ontslag verleend aan de heer H. J. Harsveld als brandmeester bij de perspomp nummer 3 en door Burgemeester en Wethouders in diens plaats benoemd de heer H. Bakker thans eerste assistent brandmeester. Voorts zijn benoemd de heer J. Somer, thans tweede assistent brandmeester tot eerste assistent brandmeester en de heer mr. N. Pelinck tot tweede assistent brandmeester.
Hedennacht (13 maart 1878) te 1 uur ontstond er brand in 't
huisje van de weduwe Raman op de Steendijk, door twee
huisgezinnen bewoond. De brand werd ontdekt door de nachtwacht,
die de ronde deed en zich bij het huis van de burgermeester
bevond. Hij wekte dadelijk de brandmeester - generaal de heer Mr
W. Tonckens en de heren brandmeesters M. Veeze en
B. J. Somer die zich met ongeveer 12 man al zeer spoedig met
de kleine spuit 4 bij het brandende perceel bevonden.
Het voorhuis, waaruit de meubels waren weggedragen, bleef
gespaard. Allen hebben zich geweldig geweerd de brand te blussen.
De heren Tonckens, Veeze en Somer gaven niet alleen bevelen, maar
spanden ook al hun krachten in om te redden wat mogelijk was.
Op 18 oktober 1883 's middags ontstond een brand in de
schoorsteen van het huis van mej. de weduwe van Beerze aan de
Markt alhier, die zich, daar de vlam reeds uitsloeg, bij de harde
wind die er heerste, dreigend liet aanzien. Gelukkig dat de beide
brandmeesters de heren
J. E. Somer en C. Winters, bijgestaan door A. Lezer, dadelijk
toeschoten, door aangebrachte ladders op het dak klommen en de
brand al spoedig blusten.
HOME